In de grote halakhische codices vinden wij de 'liberale' praktijk van de
omgang met het beeldenverbod terug. De Misjne Torah van Maimonides en de Sjoelchan Aroech
van Josef Karo vormen het uitgangspunt van het hier gegeven korte en becommentarieerde
overzicht:
1) Beelden en afbeeldingen - wel of niet driedimensionaal - die gemaakt zijn door of voor
afgodendienaren zijn verboden. Men mag ze niet maken, niet gebruiken of zelfs maar
bezitten. Gevaar van afgoderij bestaat met name bij de produkten van niet joodse
kunstenaars. Indien de herkomst niet bekend is, biedt twijfel voldoende reden voor een
verbod. Beelden in kleine gehuchten zijn zonder meer niet toegestaan, aangezien deze met
zekerheid als afgoden gebruikt worden. Anders is het gesteld met beelden in grote steden,
die vaak alleen een decoratieve functie hebben. Zulke beelden zijn echter verboden, indien
zij staan bij de ingang van de stad en indien zij voorzien van machtssymbolen, zoals een
staf, vogel, bol, zwaard, kroon en ring. In dat geval moet men aannemen, dat zij voor een
vorm van afgodendienst bestemd zijn.
2) Brokstukken van weggeworpen beelden zijn toegestaan, indien hun herkomst niet goed meer
herkenbaar is. Vindt iemand echter een duidelijk herkenbare vorm zoals een hand of voet en
is dit brokstuk geplaatst op de sokkel, dan is gebruik volgens de Sjoelchan `Aroech
verboden. De regelgeving in de Misjneh Torah is op dit punt iets milder. Zo'n brokstuk van
een herkenbaar lichaamsdeel is wel toegestaan, indien de afgodendienaar er duidelijk
afstand van heeft gedaan en het beeld niet langer vereert. Dit laatste geldt volgens
Maimonides zelfs voor complete beelden.
3) Gerespecteerde voorwerpen waarop de zon of de maan of een draak staat afgebeeld, zijn
verboden. Zulke voorwerpen dienen met grote waarschijnlijkheid tot afgodendienst. Wanneer
dergelijke afbeeldingen echter zijn aangebracht op eenvoudige gebruiksvoorwerpen die geen
bijzonder respect genieten, zijn zij toegestaan. Gerespecteerde voorwerpen zijn dure
stoffen (fijne zijde) en voorwerpen van zilver of goud zoals sieraden (neusringen en
zegelringen). Ongerespecteerde voorwerpen zijn bijvoorbeeld schenkkannetjes,
warmwaterketels en (eenvoudige) drinkbekers.
4) Afbeeldingen uit de hemelse leefsfeer van de Sjechinah zijn verboden, zoals de elkaar
aankijkende 'gezichten' uit het visioen van
Ezechiël, Seraphim, Ophanim en engelendienaren. Het verbod geldt overigens alleen voor
afbeeldingen in reliëf. Vlakke tweedimensionale afbeeldingen zijn wel toegestaan.
5) Afbeeldingen van zon, maan en sterren zijn altijd verboden, zelfs ingegraveerd en in
het platte vlak, aangezien de hemellichamen veelal dienen tot sterrenwichelarij. Alleen
wanneer dergelijke afbeeldingen uit didactische redenen zijn aangebracht, mogen zij
gebruikt worden, zelfs in reliëf.
6) Speciale aandacht krijgt het verbod om mensen af te beelden. Op de afbeelding van
mensen zijn vrij strenge regels van toepassing. Tweedimensionale en ingegraveerde
afbeeldingen van mensen zijn toegestaan. Driedimensionale en volledige afbeeldingen van
mensen zijn echter verboden. Driedimensionaal mag een menselijke figuur alleen worden
uitgebeeld voor zover de afbeelding niet compleet is, bijvoorbeeld wanneer de figuur door
kleding omhuld is, wanneer lichaamsdelen ontbreken, wanneer de figuur als reliëf in een
muur is aangebracht of volgens de regels van een iets strengere traditie in dat geval niet
en face maar en profil is afgebeeld. Volgens een nog strengere uitleg wordt het verbod in
het bijzonder toegespitst op de weergave van het gelaat en zelfs op tweedimensionale
afbeeldingen van mensen. Een mooi voorbeeld hiervan zijn versieringen in middeleeuwse
miniaturen, waarbij mensen met de kop van een vogel staan afgebeeld.
Extra voorzichtig is de traditie met afbeeldingen van mensen op zegelringen. Op dergelijke
afbeeldingen rust sneller de verdenking van verering en gebruik als machtssymbool. Daarom
zijn in reliëf aangebrachte menselijke figuren in dat geval verboden. Ingegraveerde
figuren op ringen zijn wel toegestaan, maar niet om daarmee een zegel te drukken, want de
afdruk is in weer in reliëf.
Sommige verklaarders geven een zeer diepzinnige verklaring voor het verbod om mensen
volledig af te beelden. Wie de mens volledig afbeeld doet afbreuk aan de mens als beeld
van God. Hij suggereert dat de mens volledig af te beelden en te definiëren zou zijn.
Maar de mens is als enig wezen in de schepping niet af. Zijn bestemming is niet wat hij al
is, zoals bij de dieren, maar zijn bestemming is een nog niet voltooide opdracht. Als
beelddrager van God is hij een creatief wezen met eigen vrijheid en verantwoordelijkheid.
Daarom behoort hij evenmin als God afbeeldbaar te zijn. Het afbeelden van de mens maakt
hem tot een definieerbaar object, wat hij in wezen niet is. De medemens is geen object
maar een jij, die iedere keer weer in verrassende vrijheid ons tegemoet kan treden. Mensen
moeten hun waardigheid in het leven waarmaken, zonder dat zijn zij minder dan de dieren!
Dieren, objecten en planten bezitten hun vanzelfsprekende waardigheid en daarom is hun
afbeelding met minder strikte regels omgeven.