Marcus van Loopik:
ets en houtdruk
In de droom bij Bethel schouwt Jakob een dubbele beweging, van boven naar
beneden en van beneden naar boven: En hij droomde, en zie! Een ladder
werd geplaatst op [in de richting van] de aarde, waarvan de top reikte tot
aan de hemel. En zie, engelen [boden] van God stegen daarlangs op en daalden
weer af (Gen. 28:12). Eerst een beweging van boven naar beneden
(ladder) en vervolgens van beneden naar boven (engelen), maar Gods boden
stijgen eerst op alvorens af te dalen! Rabbijn Samson Raphael Hirsch maakt
transparant waarom beide bewegingen nadruk krijgen: 'Een ladder werd hem
getoond (...) en deze werd daar geplaatst door een Hogere macht, en werkelijk
artza, in de richting van de aarde. Naar
de macht en de wil die hem plaatste moet men niet op aarde zoeken, maar
boven. De ladder werd vanuit de hoogte neerwaarts op de aarde geplaatst, we-rosjo maggia ha-sjamaima [en de top ervan reikte tot aan de hemel).
Niettemin is het doel ervan niet in de eertse
plaats om van de hemel af te dalen naar naar de
aarde, maar om vanaf de aarde op te klimmen naar de hemel (...) het
uiteindelijke doel van het menselijk leven, ook dat van hemzelf, is
niet te vinden in de vlakten - bestaat niet uit het gaan van Bersjeva naar Haran - maar in
de hoogten, en is ingesteld vanuit de hoogten; [het betekent] dat al het
aardse van boven af wordt uitgenodigd om zichzelf omhoog te werken naar een
hoog gelegen hemels doel; dat dit doel en opwaartse streven geen door mensen
bedacht sprookje is, geen onjuiste theorie waarvan de oorsprong op aarde te
vinden is, maar dat het de meest substantiële werkelijkheid is die door de
hemel zelf werd ingesteld' (commentaar op Gen. 28:12). Daartegenover leren de
paradoxale bewegingen van ladder en engelen tevens dat al ons streven
op verhoging (heiliging) van onze aardse werkelijkheid gericht moet
zijn. De mysticus die tot op hemelse hoogte is opgestegen, moet weer afdalen
om Gods heerlijkheid met het leven van alle dag te vervlechten: 'Welnu,
de ware rechtvaardige (tsaddiek) gaat in zijn
gebeden door alle (hemelse) boven-werelden heen
totdat hij de bovennatuurlijke geestelijke wezens bereikt en vandaar gaat hij
voort totdat hij aankomt bij Zonder Einde (Ein
Sof; d.w.z. bij God in Zijn hoogste, boven elke openbaring en alle
kennis verheven, oerstatus), de ontkenning van al
wat kan worden begrepen. Wanneer hij dit stadium bereikt heeft dan doet hij
vandaar neerdalen naar de kinderen Israëls de instroming van barmhartigheid,
zegen van kinderen, leven, onbeperkte levensvoorzieningen, gezondheid van
lichaam en geest, en al het goede' (uit Me'or ha-Sjemesj [65b], zie L. Jacobs, The Jewish
Mystics, Jerusalem 1976, hrdr.
London 1976, p. 219).