Olijf.jpg (5282 Byte)

                          Naar hoofdpagina:  Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 


Avot de-Rabbi Nathan, pag. 1(a-b)

(Spreuken der) Vaderen van Rabbi Nathan

Midrasj, tekst en commentaar

Dr. Marcus van Loopik
Medewerker Stichting Pardes te Amsterdam, © 2012
Niets van deze website mag op enigerlei wijze worden vermenigvuldigd of openbaar worden gemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van bovengenoemde auteur.


Index: ga naar Avot de-Rabbi Nathan pagina:

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11-12

13

14

15

16

17

18

19

20

21

22

23

24

25

26

27

28

29

30

31

32

33

34

35

36

37

 38a

 38b

 

 

 

 

 

 

 


     Olijfb.jpg (5293 Byte)

 

 

Voorwoord en inleiding over het begrip midrasj


 

Avot de-Rabbi Nathan, talmoed-tractaat en midrasj

Met de plaatsing van deze site op het internet wil ik met enige regelmaat een korte uitleg publiceren over een tekst uit de Joodse traditie.Voor de hand had gelegen om te kiezen voor de wekelijkse parasja - het Tora-gedeelte dat iedere week binnen de Joodse gemeenschap wordt bestudeerd en dat in de synagoge op de Sjabbat wordt gelezen. Aangezien de wekelijkse Tora-lezing al in tal van digitale en gedrukte vormen wordt becommentarieerd, heb ik gekozen voor een alternatief. Ik heb besloten om de zoveel tijd een korte passage uit de rabbijnse midrasj te behandelen. De keuze is gevallen op 'Midrasj Avot de Rabbi Nathan', een van de zogeheten kleine midrasj-traktaten uit de Babylonische Talmoed. Rabbi Nathan was een oudere tijdgenoot van Rabbi Jehoeda- ha-Nasi[1], de compilator en redactor van de Misjna (rond 200 van de jaartelling). De originele en meest gebruikelijke versie van Avot de-Rabbi Nathan beslaat 41 hoofdstukken en vormt een commentaar op het bekende Misjna-traktaat Pirké Avot - 'Spreuken der Vaderen'. De inhoud van beide werken is hoofdzakelijk aggadisch (verhalend) van aard. Uitvoerige discussies over specifieke religieuze voorschriften treffen wij er dus niet in aan.

[1] Rabbi Jehoeda ha-Nasi leefde in de tweede helft van de tweede eeuw, en in het begin van de derde eeuw van de jaartelling. Hij was patriarch van Judea, alsook compilator en redactor van de Misjna. Dat is de belangrijkste halachische codex die in de Babylonische Talmoed is becommentarieerd. Rabbi Jehoeda - vanwege zijn grote bekendheid ook gewoon 'Rabbi' genoemd  -  gold als wijs, geleerd, vroom en bescheiden. Hij was niettemin zeer welgesteld en onderhield contacten met mensen uit de hoogste Romeinse kringen.

 



Boekklkl.jpg (6024 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 



Wat is midrasj?

Over de functie en betekenis van midrasj

Pesjat en derasj (midrasj)
Midrasj kunnen wij globaal definiëren als rabbijnse homiletische verklaring van Tenach. De midrasj-literatuur is als het ware op organische wijze binnen de Joodse gemeenschap gegroeid en vormt de neerslag van vele generaties studie en het luisteren naar voordrachten in synagoge, school en leerhuis. Midrasj is de zichtbaar geworden historische dialoog tussen de Tora en het leven van de gemeenschap. Het werkwoord ‘darasj - waarvan het woord 'midrasj' is afgeleid - betekent: bevragen of doorvorsen. De beweging is tweeledig: van en naar de Schrift toe. De Wijzen doorvorsen de Schrift in verlangen naar kennis van Gods woord, en zij bevragen de Schrift op zoek naar antwoorden die het dagelijkse leven aan de gemeenschap stelt. Een midrasj-verzameling is dan ook niet het product van één auteur, maar van een groot aantal al of niet anonieme tradenten.

We onderscheiden twee hoofdsoorten van Schriftverklaring: 1) letterlijke uitleg: pesjat; 2) homiletische uitleg: derasj (midrasj). De pesjat gaat uit van de letterlijke betekenis van een passage en van de directe samenhang met de context. Deze methode is zo veel mogelijk objectief. De verklaarder is niet zozeer zelf aan het woord, maar hij laat de tekst spreken. De methode van pesjat gaat terug op het werk van Soferiem (schriftgeleerden) en Metoergamiem (vertalers) van voor de jaartelling. Hun werk, zo vermoedt men, zou al in de dagen van Ezra begonnen zijn. De Soferiem leverden de tekst van de Schrift zo nauwgezet mogelijk over. De Metoergamiem vertaalden de Schrift in de volkstaal, het Aramees. De nadruk lag daarbij op de letterlijke weergave van de tekst, hoewel sommigen hun vertaling met homiletische toevoegingen lardeerden.

De homiletische en vrije exegetische uitleg daarentegen, derasj - midrasj, laat veel meer de verklaarder aan het woord. De derasj-methode benut traditionele hermeneutische regels. Een aantal van die regels hebben vanouds zowel in de halachische als in aggadische exegese gefunctioneerd. De regels doen de uitleg vaak van de eenvoudige letterlijke betekenis afwijken. Ook licht derasj (midrasj) woorden uit hun context om er een uitleg aan te verbinden, waaraan de verklaarder behoefte heeft. Derasj (midrasj) wordt dikwijls aangevuld met verhalende elementen (aggada), waarvoor geen directe basis in de Schrift te vinden is. De methode van derasj is veelduidig en subjectief. Naast de tekst zelf heeft ook de verklaarder zijn inbreng.

De Tanna'iem uit het land Israël (ca. 0-200 van de jaartelling) en de Babylonische Amora'iem (ca. 200-500 van de jaartelling) verlegden in hun studie en voordrachten in synagogen, scholen en leerhuizen het hoofdaccent naar derasj (midrasj). Hiervan getuigt de rabbijnse midrasj-literatuur. In theorie maakten de rabbijnen binnen de midrasj wel onderscheid tussen een letterlijke en homiletische uitleg, maar in de praktijk hanteerden zij dit onderscheid zelden. Van de Amora'iem stamt de stelregel: De Schrift treedt niet buiten zijn letterlijke betekenis (Babylonische Talmoed Sjabbat 63a). Deze bewering stelde zekere grenzen aan de vrijheid van midrasj. In sommige leerscholen werd de spontaniteit om van de strikt letterlijke betekenis af te wijken wat meer aan banden gelegd dan in andere, maar een absolute voorkeur voor de pesjat-methode betekende dit nooit. De rabbijnen ervoeren zelden een onoverbrugbare tegenstelling tussen de letterlijke betekenis en hun bonte homiletische verklaringen. De vrijere uitlegwijze van de midrasj vormde voor hen niet een alternatief maar een zinvolle aanvulling op de letterlijke betekenis van de Schrift.*

Men onderscheidt verder binnen het terrein van midrasj nog zogeheten aggadische en halachische midrasj. Aggadische midrasj biedt bovenal uitleg bij verhalende teksten van Tenach. Halachische midrasj gaat nader in op Bijbelteksten met gedragsregels en geboden. In de praktijk zijn deze twee categorieën van midrasj veelaal niet strikt te scheiden. Toch zijn sommige midrasj-verzamelingen (midrasjiem) voornamelijk gericht op halacha en andere op aggada. Er is ook nog onderscheid te maken in de wijze van ontstaan. Sommige midrasj-verzamelingen zijn ontstaan in het leerhuis en volgen bijna systematisch de tekst van een bepaald Bijbelboek. Andere midrasj-verzamelingen (homiletische midrasjiem) zijn ontsproten aan de prediking in het gebedshuis en bezitten daardoor een wat onsystematische en onvoorspelbare structuur. Daarin herkennen we nog de volgorde van een voordracht waarin bewust allerlei teksten uit verschillende Bijbelboeken met elkaar in verband werden gebracht, zonder een specifieke tekst te volgen.
De voor onze cursus gekozen midrasj behoort tot een heel specifieke categorie. In feite is het een commentaar bij een chronologisch geordende verzameling van rabbijnse spreuken. Deze midrasj volgt dus niet een bepaalde Schrifttekst, maar vertoont een verrassend structuur, waarin achtereenvolgens heel verschillende thema's - ontleend aan het misjna-tractaat Avot - de revue passeren.



Boekklkl.jpg (6024 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 








* Zie M. van Loopik, Open Theologisch Onderwijs, Jodendom - Cursusdeel 2, Kampen 1997.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

** Zie voor meer gegegevens inzake de verschillen en ontstaansgeschiedenis van de twee versies van Avot de-Rabbi Nathan : M.B. Lerner in: The Literature of the Sages I, ed. S. Safrai, Assen/Maastricht 1987, 374 vv.

 

 

 

 

 


Avot de-Rabbi Nathan
 
Avot de-Rabbi Nathan vormt strikt genomen een soort commentaar bij de uitspraken van het Misjna-traktaat Pirké Avot (Spreuken der Vaderen) en is geen zuivere midrasj. De vorm ervan is wel die van midrasj en niet van gemara (Talmoed-discussies bij de Misjna). Vandaar dat we de inhoud van dit geschrift aanduiden als midrasj. 

De naam ‘Avot de-Rabbi Nathan’ (‘De Vaderen van [verzameld door] Rabbi Nathan’) suggereert dat Rabbi Nathan de compilator is van deze verzameling wijsheidsuitspraken, (voornamelijk) uit de Tanaďtische periode. De verzameling vormt een soort Tosefta-achtige weergave van het Misjna-traktaat Pirké Avot, Spreuken der Vaderen, daarbij voorzien van vele toevoegingen.
Er bestaan twee versies van Avot de-Rabbi Nathan, versie ‘a’ en versie ‘b’. Versie 'a' is de meer traditionele en bekende vorm. Versie 'b' is een palestijnse variant, weliswaar oorspronkelijker dan versie 'b' maar lange tijd minder bekend gebleven. Versie 'b' is op een meer logische wijze geordend.  Hoewel de oudere versie 'b' meer hoofdstukken telt, is versie 'a' omvangrijker; vooral omdat er allerlei materiaal aan deze jongere versie is toegevoegd.** De twee versies zijn gepubliceerd in Abot de Rabbi Nathan, ed. S. Schechter (1887).

Grofweg kan Avot de-Rabbi Nathan ingedeeld worden in drie delen.

Deel I) Versie ‘a’ hoodstuk 1-11, en versie; versie ‘b’ hoofdstuk 1-22. Dit eerste deel bevat uitspraken uit Misjna Avot hoofdstuk 1-2; de uitspraken worden in Avot de-Rabbi Nathan verder uitgewerkt en aangevuld met passende alternatieve overleveringen en verklaringen.

Deel II) Versie ‘a’ hoofdstuk 14-30, en versie ‘b’ hoofdstuk 32-35. Dit tweede deel bevat uitspraken uit Misjna Avot hoofdstuk 3-4, aangevuld met veel verwante overleveringen; vaak in losser verband dan in deel I van Avot de-Rabbi Nathan het geval is.

Deel III) Versie ‘a’ hoofdstuk 31-41, en versie ‘b’ hoofdstuk 36-38. Dit derde gedeelte bevat geordende opsommingen (teruglopend van van tien dingen tot aan drie dingen), conform de getalsspreuken en opsommingen in Misjna Avot hoofdtuk 5.

De aggadische (voornamelijk verhalende) inhoud van het traktaat Avot de-Rabbi Nathan bevat ook overleveringen die uit andere midrasj-verzamelingen en de Talmoed bekend zijn. De verklarende tradities zijn doorgaans terug te voeren op de Tannaďtische periode (eerste twee eeuwen van de jaartelling), maar het oude traktaat heeft - zoals andere werken uit die periode – een latere redactiegeschiedenis doorgemaakt. Een betrouwbare datering van het redactieproces van Avot de-Rabbi Nathan is moeilijk te leveren.  

Hier volgt een korte lijst van midrasj-verzamelingen weer, voorzien van een ruwe datering van de redactie. In mijn uitleg bij Avot de-Rabbi Nathan zal ik regelmatig naar deze werken verwijzen.

 

  

 

 


Belangrijkste midrasjiem, chronologisch overzicht:



 

 

Mechilta-de Rabbi Jisjma'él (uit school van Rabbi Jisjma'él)


Mechilta de-Rabbi Sjim'on bar Jochai (uit school van Rabbi Akiva)

(redactie) na 500 van de jaartelling



ed. J.N. Epstein (reconstructie oude midrasj-verzameling)

bevat naast halachische uitleg aggadische midrasj bij Exodus

bevat naast halachische uitleg aggadische midrasj bij Exodus

 

 

Sifra [Sifra de-Bé Rav] (uit school van Rabbi Akiva)

na 500 van de jaartelling

bevat naast halachische uitleg aggadische midrasj bij Leviticus

 

 


Sifré Bemidbar (uit school van Rabbi Jisjma'él)


na 500 van de jaartelling


bevat naast halachische uitleg aggadische midrasj bij Numeri

 

 


Sifré Devariem (uit school van Rabbi Akiva


na 500 van de jaartelling


bevat naast halachische uitleg aggadische midrasj bij Deuteronomium

 

 


Midrasj Tanna'iem (uit school van Rabbi Jisjma'él)

 
ed. D. Hoffmann
(reconstructie van oude midrasj- verzameling)


bevat naast halachische uitleg aggadische midrasj bij Deuteronomium

 

 


Beresjiet Rabba


ca. 400-500


uitleg van Genesis

 

 


Wajjikra Rabba


ca. 400-500


homiletische midrasj bij Leviticus

 

 


Eicha Rabba


ca. 400-500


uitleg van Klaagliederen

 

 


Esther Rabba I (parasja 1-6)


ca. 400-500


uitleg van Esther 1-2 (met homiletische inleidingen)

 

 

 

 

 

 

 


Sjier ha-Sjiriem Rabba


ca. 500-650


uitleg van Hooglied

 

 


Roeth Rabba


ca. 500-650


uitleg van Ruth

 

 


Pesikta de Rav Kahana


ca. 500-650


homiletische midrasj

 

 

 

 

 

 

 


Devariem Rabba


ca. 650-900


homiletische midrasj bij Deuteronomium

 

 


Kohčlčt Rabba


ca. 650-900


uitleg van Prediker

 

 


Midrasj Sjmoe'él


ca. 650-900


uitleg van Samuel I en II

 

 


Tanna de-Bé Eliajhoe


ca. 800-900


doordacht gestructureerde verzameling van aggadische midrasj

 

 


Pirké de-Rabbi Eli'čzčr


ca. 700-800


verzameling van verhalende midrasj in verband met Rabbi Eli'čzčr ben Hyrcanos

 

 

 

 

 

 

* Twee edities: 1) de traditionele, zogeheten Oude Tanchoema (Tanchoema Jasjan)


Tanchoema (Jelammedenoe)*


ca. 750-900


homiletische midrasj

 

2) de editie van S. Buber

Pesikta Rabbati

ca. 775-900

homiletische midrasj

 

** vertoont grote gelijkenis met vorm en structuur van   Tanchoema-Jelammedenoe


Sjemot Rabba II (parasja 15-52)


ca. 775-900


homiletische midrasj** (n.a.v. Ex. 12-40)

 

 


Bemidbar Rabba II (pararasja 15-23)


ca. 775-900


homiletische midrasj** (Numeri)

 

 

 

 

 

 

 


Sjemot Rabba I (parasja 1-14)


ca. 900-1000


uitleg van Exodus (Ex. 1-10)

 

 


Midrasj Tehilliem I (Sjocher Tov)


ca. 900-1000


uitleg van Psalmen

 

 

Aggadat Beresjiet

ca. 900-1000

homiletische midrasj bij Genesis

 

 


Aggadat Sjir ha-Sjiriem (Midrasj Sjier ha-Sjiriem Zoeta)


ca. 900-1000


uitleg bij Hooglied (verzameld uit andere midrasj-werken)

 

 


Midrasj Roeth Zoeta


ca. 900-1000


uitleg bij Ruth (verzameld uit andere midrasj-werken

 

 


Midrasj Kohélčt Zoeta


ca. 900-1000


uitleg van Prediker, verzameld uit Midrasj Kohčlčt Rabba

 

 


Midrasj Eicha Zoeta


ca. 900-1000


uitleg bij begin van Klaagliederen (hoofdzakelijk over verwoesting van de Tempel)

 

 

 

 

 

 

 


Esther Rabba II (parasja 7-10)


ca. 1000-1100


uitleg bij Esther 3:1 - 8:15

 

 


Midrasj Tehilliem II


ca. 1000-1100


uitleg Psalmen

 

 

 

 

 

 

 


Midrasj Lčkach Tov (Pesikta Zoetarta)


ca. 1100-1150


uitleg bij Tora en vijf Megillot, van Tobias ben Eli'čzčr (parafraserende anthologie van oudere midrajsiem)

 

 

 

 

 

 

 


Midrasj Bemidbar Rabba I (parasja 1-14)


ca. 1100-1200


uitleg bij Numeri 1-8; homiletische inleidingen, gebaseerd op het exegetische werk van Mosjč ha-Darsjan (elfde eeuw)

 

 


Beresjiet Rabbati


ca. 1100-1200


uitleg van Genesis, gebaseerd op werk van Mosjč ha-Darsjan

 

 

 

 

 

 

 


Jalkoet Sjim'oni


ca. 1200-1300


anthologie van aggadische midrasj (hele Tenach)

 

 


Jalkoet Machiri


ca. 1300-1400


anthologie van aggadische midrasj (Profeten, Psalmen, Spreuken)

 

 

Midrasj ha-Gadol

ca. 1300-1400

anthologie van midrasjiem bij de Tora

Zie voor meer details Encyclopedia Judaica, sub 'Midrasj', deel 11, kolom 1511

 

 

 

 

 

 



M-Avot-de Rabbi Nathan.jpg (10347 Byte)


 

 


** Uitgangspunt voor de tekst is Avot de-Rabbi Nathan, noesach ‘a’(versie 1), ed. S. Schechter, 3e herziene druk New York 1967; in notities zal ook naar andere versies verwezen worden;
zie in dit verband het kritische apparaat van ed. S. Schechter; en zie L. Finkelstein, Mavo le-Massechtot Avot we-Avot de-Rabbi Nathan, New York 1950.

Tekst en Toelichting

Avot de-Rabbi Nathan Hoofdstuk 1**

[Hoofdstukken 1-14 van ARN, nosach ‘a’, geven een opsomming van de traditieketen vanaf Mosjč bij de berg Sinai tot en met Rabbi Jochanan ben Zakkai]

 

Van mosjč tot de rabbijnen, priesters en 'leken'


De hoofdstukken 1-14 uit Avot de-Rabbi Nathan corresponderen thematisch met het eerste hoofdstuk van het Misjna-traktaat Avot (Pirké Avot) dat de keten van Tora-overdracht vanaf de berg Sinai beschrijft. Een keten die begon bij Mosjč en doorloopt tot aan Rabbi Jochanan ben Zakkai, kort na de val van de Tweede Tempel.

Avot de-Rabbi Nathan hoofdstuk I

Avot de-Rabbi Nathan opent met commentaar op de beginspreuk van Spreuken der Vaderen, die luidt:

Mosjč ontving de Tora vanaf (de berg) Sinai en leverde haar over aan Jehosjoea, Jehosjoea (leverde haar over) aan de oudsten [2] en de oudsten aan de profeten, de profeten leverden haar over aan de mannen van de Grote Synagoge. Zij (de mannen van de Grote Synagoge) zeiden drie dingen: 'Weest geduldig (bedachtzaam en zorgvuldig) met (het spreken van) recht, maakt velen tot leerlingen en maakt een omheining rond de Tora.' (Spreuken de Vaderen 1,1)

Voordat we overgaan tot de uitleg van de tekst van Avot de-Rabbi Nathan, wil ik eerst enkele opmerkingen plaatsen bij de geciteerde openingspassage in Spreuken der Vaderen. Men heeft wel gesuggereerd dat dit Misjna-tractaat speciaal is samengesteld als instructie voor aankomende Tora- en rechtsgeleerden. De vermaning om 'afwachtend' en zorgvuldig te zijn in zijn rechtsoordeel, vormt vanuit dat perspectief een passende opening van die instructie. De openingsspreuk van Spreuken der Vaderen wil allereerst duidelijk maken dat iedere Joodse Tora-geleerde en rechter een schakel vormt in een lange menselijke traditieketen. Die keten gaat uiteindelijk terug op de openbaring van de Tora bij de berg Sinai. In oorsprong vormde de Tora bovenal het erfgoed van de priesterklasse. Naast hun dienst in de tempel spraken priesters op allerlei gebied ook recht (vgl. Deut. 17:8-9). We kunnen echter  - in overeenstemming met Spreuken der Vaderen - nog een andere, niet priesterlijke lijn van traditie-overdracht trekken. Die lijn loopt ononderbroken door vanaf de openbaring van de Tora ten tijde van Mosjč tot aan het onderwijs van de Tora-geleerden in de huidige tijd. Eerst nog liep die tweede traditieketen via charismatische persoonlijkheden, zoals Mosjč, de richters uit de tijd der Richteren en de profeten. Na hen werd de Tora echter overgedragen aan alle rabbijnse Tora-geleerden, en daarmee in principe aan de gehele gemeenschap van gelovigen. Volgens de traditie kwam in de tijd van Ezra en Nechemja openbaring door middel van profetie weliswaar ten einde (met Mal'achi als laatste profeet), maar ging het proces van openbaring dat bij Sinai begon in een alternatieve vorm voort. Nu er geen profeten meer zijn, volgen we niet meer de stem van een profeet maar die van Tora-leraren. De uitleg en de stem van de meerderheid in het leerhuis - gebaseerd op grondige uitleg van de geschreven Tora - beslist welke weg de gemeenschap in haar dagelijkse doen en laten moet gaan. De discussie en de daaruit getrokken conclusies zetten het proces van openbaring en Tora - dat met Mosjč begon - dus voort.

Profeten hebben bij de uitleg van de Tora in feite niet meer het laatste woord. Maimonides heeft de verhouding tussen profetie en rabbijnse Tora-uitleg pregnant verwoord:

Zelfs indien duizend profeten, allen van de statuur van Elia of Elisja, een bepaalde mening zouden koesteren, en duizend en één wijzen zouden de tegenovergestelde mening toegedaan zijn, dan moet men de stem van de meerderheid volgen (vgl. Ex. 23:2). En de uiteindelijke regel wordt vastgesteld in overeenstemming met de duizend en één wijzen en niet in overeenstemming met de duizend achtenswaardige profeten (Maimonides, Inleiding op de Misjna).












[2] De Oudsten leefden na Jehosjoea en vormden een brug tussen de tijd van Jehosjoea en de periode van de Richteren. Vgl. Richt. 2:7: 'En het volk diende de Eeuwige alle dagen van Jehosjoea en alle dagen van de oudsten die voortleefden na Jehosjoea en die het werk (de grootse daden) van de Eeuwige gezien hadden die Hij voor Israël had verricht' (vgl. Joz. 24:31). Deze oudsten mogen niet verward worden met de 70 oudsten, die rechtstreeks van Mosjč leerden (zie Babylonische Talmoed Eroevien 54a), zie Me’iri, Bet ha-Bechira, commentaar op het begin van Pirké Avot.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[4]  Rabbi Akiva leefde van 50-135 van de jaartelling.  Hij stierf als martelaar onder het bewind van keizer Hadrianus. Rabbi Akiva was in zijn jeugdjaren een eenvoudige schaapherder; eerst op latere leeftijd ging hij samen met zijn zoon Tora studeren. Hij stichtte een eigen academie in Bené Barak en wordt tot een van de grootste Tanna'iem (rabbijnen in Erčtz Jisra'él in de eerste twee eeuwen van de jaartelling) gerekend. Rabbi Akiva werd bekend om zijn methode van exegese, waarmee hij betekenis wilde verlenen aan elk detail van de tekst. Daarbij ging hij ervan uit dat de geschreven Tora geheel en al uit geheiligde taal bestaat, zonder enige menselijke invloed. Zijn leermeesters waren: Rabbi Eli`čzčr ben Hyrcanos, Rabbi Jehosjoea en Rabbi Nachoem ben Gimzo. Hij was collega van Rabbi Sjim'on ben Gamli'él.

 

In contact met het heilige


Osjavoe.JPG (38594 Byte)

Ets Marcus van Loopik


Begin tekst Avot de-Rabbi Nathan 1a:*

Mosjč werd geheiligd door de wolk en ontving de Tora van (de berg) Sinai. Er is immers gezegd: 'En de heerlijkheid van de Eeuwige verbleef op de berg Sinai' (Ex. 24:16); (dat was) om wille van Mosjč, om hem te zuiveren. En dit gebeurde na (de proclamatie) van de Tien Woorden. Zo zijn de woorden van Rabbi José de Galileeër.
Rabbi Akiva zegt echter: '"En de wolk bedekte hem (d.w.z. de berg) zes dagen lang" (Ex. ibid.) Dat (bedekken) is gezegd van de berg en niet van Mosjč. (En zo is er gezegd:) "En Hij riep Mosjč op de zevende dag vanuit de wolk" (Ex. ibid.)'


Uitleg:

In de ontmoeting met het heilige
Rabbi José de Galileeër
[3] en Rabbi Akiva [4] geven verschillende lezingen van het vers Exodus 24:16: 'En de heerlijkheid van de Eeuwige verbleef op de berg Sinai en de wolk bedekte hem zes dagen lang; en Hij riep tot Mosjč op de zevende dag vanuit de wolk.' Rabbi José betrekt het woordje 'hem' op Mosjč. Rabbi Akiva betrekt het op de berg. De uitleg van Rabbi Akiva is meer voor de hand liggend en is te beschouwen als pesjat - als letterlijke lezing van de tekst. Rabbi Akiva zou een sterk argument voor zijn lezing kunnen aanvoeren. Mosjč daalde immers volgens Ex. 19:3 v. direct na de openbaring van de Tien Woorden weer af van de berg. Volgens Rabbi Akiva beschrijft Ex. 24:16 dus een situatie waarin Mosjč samen met de gemeenschap aan de voet van de berg Sinai staat. Nadat een wolk de berg zes dagen heeft bedekt, wordt alleen Mosjč vanuit die wolk op de zevende dag geroepen om de berg opnieuw te beklimmen en om na een lang vasten van veertig dagen en nachten ook de rest van de Tora in ontvangst te nemen. Uitsluitend Mosjč wordt volgens Rabbi Akiva vanuit de wolk aangeroepen om hem een bijzondere eer te bewijzen. Hij alleen mag de berg opnieuw beklimmen en niemand anders.
De uitleg van Rabbi José is gezien vanuit de eerste lezing van de tekst minder voor de hand liggend, maar geeft wel een verdiepende uitleg aan het geheel. De uitgangstekst in Spreuken de Vaderen spreekt van een lange menselijke keten van geslachten, die bij het ontvangen en de overdracht van de Tora betrokken is.

Avot de-Rabbi Nathan wijst ons allereerst met nadruk op de hemelse oorsprong van de Tora. Dat gegeven mogen we vooral niet vergeten. De Tora wordt weliswaar door mensen uitgelegd en doorgegeven, maar zij is in haar oorsprong niet ontsproten aan de menselijke geest, zelfs niet aan die van een unieke profetische persoonlijkheid als Mosjč. De Tora is tot mensen gekomen vanuit een andere, transcendente wereld. De Tora is volgens de Wijzen van een hogere orde dan alle wijsheid die mensen zelf bedacht hebben.
Wanneer we nog even terugkeren naar de openingsspreuk van Spreuken der Vaderen, bemerken we dat daar twee verschillende werkwoorden zijn gebruikt: 'Ontvangen' (kaval) en 'overleveren' (doorgeven, masar). Mosjč ontving de Tora, precies zoals God hem gegeven had. Maar hij leverde haar aan Jehosjoea over in een voor mensen begrijpelijke vorm, zo luidt een verklaring.
De Joodse wet, de Tora is theonoom en autonoom tegelijkertijd. Theonoom, omdat haar geschreven vorm volgens de wijzen uit de Hemel afkomstig is. Ze is eeuwig en onveranderlijk. Haar uitleg en overdracht bezit echter ook een aspect van autonomie. Over haar uitleg beslist immers de stem van de meerderheid van wetgeleerden. Exegese is een proces dat aangestuurd wordt door de menselijke geest. Heel kort door de bocht gezegd: niet God beslist hoe de Tora moet worden uitgelegd, maar de meerderheid van de Wijzen in het leerhuis. Daar kan zelfs de stem van een profeet niet tegenop. Toch moet iedere Tora-verklaring getoetst worden aan de geschreven Tora, die altijd het laatste woord behoudt. We zullen de Tora nooit kunnen vereenzelvigen met de waan van de dag, ook al zijn wij bij haar uitleg als mensen actief betrokken. De Tora is van God ontvangen maar ook van geslacht op geslacht overgeleverd en verrijkt door uitleg. En zelfs die uitleg stamt van Sinai aangezien alle mogelijkheden van haar uitleg in feite al besloten lagen in de Tora die Mosjč op Sinai ontving, zoals de eigenschappen van een plant al in een zaad aanwezig zijn nog voordat de plant gaat groeien. Het ethische traktaat Spreuken der Vaderen begint ermee terug te verwijzen naar Sinai, om aan te geven dat ook de ethische uitspraken van de rabbijnen in wezen teruggaan op de openbaring op Sinai. Zij maakten al deel uit van de Tora die toen werd geopenbaard. Daarmee delen ze ook in het gezag en de autoriteit van een geopenbaarde levensleer.

Zelfs de grote Mosjč moest volgens Rabbi José met zijn gehele persoon voorbereid worden op het ontvangen van de Tora. Haar inhoud raakt immers aan de heiligheid en het transcendente wezen van God. Wanneer we Tora studeren ontmoeten, we als het ware de Heilige, Hij zij gezegend, Zelf. Wanneer het jodendom iets zou kennen dat evenredig is aan het christelijke concept van incarnatie, dan is het Gods incarnatie in het Woord. In de Tora ontmoeten we Gods werkelijkheid. De Eeuwige woont als het ware in Zijn Woord. De ontmoeting met het Woord vereist daarom altijd een gedegen voorbereiding. Wat voor Mosjč gold, gaat in feite voor iedereen op die Tora studeert. Tora-studeren betekent een ontmoeting met Gods heiligheid. Die ontmoeting vereist innerlijke zuiverheid en een reine gezindheid. Daarom werd Mosjč eerst zes dagen geheiligd, alvorens hij Gods aanwezigheid op de berg kon naderen. Wanneer wij zelf 'lernen', hebben wij deel aan ditzelfde 'ontvangen' en staan we als het ware ook zelf bij de berg Sinai. Het vervolg in de tekst van Avot de-Rabbi Nathan bevestigt dit gezichtspunt. Zo begrijpen we waarom sommige vromen zichzelf eerst innerlijk en uiterlijk reinigen (een ritueel bad nemen) alvorens zij naar het leerhuis gaan en Tora leren.

In de Babylonische Talmoed vergelijken de wijzen de week aan voorbereiding van Mosjč bij de berg Sinai met de dagen voorbereiding van de Hoge Priester, alvorens deze op Grote Verzoendag het heilige der heiligen mocht betreden. Ook de gewone gelovige moest volgens de psalmist zuiver zijn voordat hij de berg van Gods heiligheid mocht bestijgen: 'Wie mag de berg van de Eeuwige bestijgen, wie mag staan op Zijn heilige plaats? Wie rein is van handen en zuiver van hart, wie zijn ziel niet opheft tot voosheid en wie niet een eed zweert tot bedrog' (Ps. 24:3-4).

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Sterc.gif (1440 Byte)

 

 

 

[3]  Rabbi José ha-Gelili, Rabbi José de Galileeër, leefde aan het begin van de tweede eeuw en ook hij behoorde tot de Tanna'iem. Hij behoorde tot de school van Javne. Rabbi Akiva en diens leerling Rabbi Tarfon waren studiegenoten. Hij staat er om bekend dat hij de Schrift vaak niet letterlijk interpreteerde. Hem ging het vooral om de innerlijke intentie van de tekst.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Boekklkl.jpg (6024 Byte)

 

 

 

 

[1] Rabbi Nathan de Babyloniër. Rabbi Nathan leefde rond het midden van de tweede eeuw van de jaartelling en behoorde tot de zogeheten Tannaďtische rabbijnen (rabbijnen die in de eerste twee eeuwen van de jaartelling leefden in Erčtz Jisra' él).  Al jong kwam hij naar Erčtz Jisra'él en studeerde onder Rabbi Jisjma'él, Rabbi Eli'čzčr ben Hyrcanos en Rabbi José ha-Gelili (de Galileeër). Hij was onder meer een tijdje Av Bét Dien (een soort vicepresident en religieus leider) van het Grote Gerechtshof te Usha in de tijd van Rabban Sjim'on ben Gamli'el.

 

 

 

 

[2]  Rabbi Mattija ben Chčrčsj was een Tanna'iet uit de tweede eeuw. Hij overleefde de strijd rond de val van de tempel. Later stichtte hij een talmoed-school te Rome. Bekend is hij onder meer vanwege zijn beslissing dat alle Sabbatsregels geschonden mogen worden teneinde leven te redden. Hij was een zeer vroom man. De legende vertelt dat hij zichzelf blind maakte, opdat hij niet naar Satan zou kunnen kijken die hem vermomd als mooie vrouw benaderde.
Dit gegeven past bij de eis van godvrezendheid die Mattija ben Chčrčsj hier in Avot de-Rabbi Nathan zo sterk beklemtoont.

        Sterc.gif (1440 Byte)

* 'Het is geen goede zaak' (eino tov); volgens L. Finkelstein, A.W. p. 125 is de oorspronkelijke lezing mogelijk geweest: 'i afsji'- ík wil niet', 'het is niet mijn genoegen'

 

 

 

 

Studie –  Ontmoeting met de Allerhoogste


 

Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 1a:

Rabbi Nathan [1] zegt: 'Waarom wachtte Mosjč een volle zes dagen zonder dat het woord van openbaring over hem kwam? Dat was opdat hij gezuiverd zou worden van alle voedsel en drank in zijn ingewanden, tot aan het moment dat hij geheiligd werd en hij werd als de dienende engelen.'

Rabbi Mattija (Mattitjahoe) ben Chčrčsj sprak tot hem: 'Men zegt dit alleen maar (over Mosjč omdat dit was) om hem godvrezendheid in te boezemen, opdat hij de woorden van de Tora op zich zou nemen in heilig ontzag, in vrees en in beven. Er is immers gezegd: "Dient de Eeuwige in heilig ontzag (vreze) en verheugt u in beven"(Ps. 2:11). '

Uitleg:

Rabbi Nathan redeneert in de trant van Rabbi José de Galileeër. Ook hij benadrukt de bovenwereldlijke oorsprong van de Tora. Mosjč moest - zo hij met de hogere wereld van God in contact wilde treden - eerst zijn ego afbreken. Hij moest letterlijk zijn ingewanden van aards voedsel en drinken leeg maken om zich te kunnen laven aan de glans van Gods aanwezigheid. Aan de openbaring ging de ontmoeting met de Eeuwige vooraf. Spirituele ontvankelijkheid vereist dat we de wereld van de materie voor een moment loslaten om te treden in de sfeer van het transcendente. We moeten eerst afstand nemen van ons lichamelijke bestaan. In zelfgenoegzaamheid is het moeilijk om Tora te studeren. Een volle maag draagt niet aan de concentratie en ontvankelijkheid voor het hogere bij. Daarom zeggen de Wijzen elders in Spreuken der Vaderen: 'Zo zijn de wegen van de Tora: brood met zout zul je eten, water zul je met mate drinken en op de aardbodem zul je slapen etc.' (Misjna, Spreuken der Vaderen 6,4).

Rabbi Mattija ben Chčrčsj [2] verschuift vervolgens het accent van de voorbereiding van Mosjč naar het einddoel van diens vasten: verootmoediging en godvrezendheid. Het Hebreeuwse woord 'jir'a' verwijst niet alleen naar een eigenschap maar meer nog naar een religieuze ervaring, waarin de mens zich voortdurend bewust blijft van Gods alaanwezigheid en waarin hij doordrongen is van de volkomen onbeduidendheid van de eigen persoon.[2b] Wie godvrezend is, beseft dat er naast God in feite niets bestaat en dat al wat wij doen en denken consequenties heeft voor onze relatie met Hem. Mosjč werd zich hiervan door een proces van verstilling, afzondering en verootmoediging als geen ander bewust. Overal waar de wereld is, bevindt Zich God. Hier aangekomen begrijpen we het vervolg van de tekst in Avot de-Rabbi Nathan. Daarin wil Rabbi Mattija ben Chčrčsj verbieden om dingen in deze wereld te begrijpen en te bespreken alsof we ze los kunnen maken van Gods alles doordringende en omvattende werkelijkheid.

Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 1a:

Het gebeurde dat Rabbi Jehoesjoea[3] en Rabbi Mattija ben Chčrčsj bijeen zaten en zich bezig hielden met de woorden van de Tora. Rabbi Jehosjoea gaf uitleg aan wereldse zaken (zonder een verbinding te leggen met de Tora). Toen sprak Rabbi Mattija ben Chčrčsj tot hem: 'Rabbi, hoe komt u ertoe de woorden van de Levende God te verlaten en u in te laten met wereldse zaken? Dit, hoewel u mijn meester bent en ik uw leerling. Het is geen goede zaak (het verschaf me geen genoegen)*om de woorden van de Levende God te verlaten en zich (me) bezig te houden met wereldse zaken.'
Van hen (beiden) wordt gezegd dat - alle tijd dat zij zich bezig hielden met (de studie van) Tora - zij met elkaar wedijverden, maar dat zij op het moment dat zij weer van elkaar heengingen, leken op vrienden die van jongs af aan hecht bevriend waren geweest.


Uitleg:

Wereldse gesprekken
In werkelijkheid bestaan er geen echt wereldse zaken, want uiteindelijk maakt alles deel uit van Gods schepping. Daarom is het niet passend voor een Tora-leraar om met zijn leerling over koetjes en kalfjes te spreken alsof er ook maar iets is dat geen verband houdt met God en de Tora. De Tora dient de spil te vormen van ons gehele leven, en zo dit kan, zelfs van ieder gesprek. Het verhaal over de twee vrienden die samen studeren en daarbij heftig en hartstochtelijk debatteren - maar wel in een onverbrekelijke verbondenheid - illustreert hoe de mondelinge uitleg - die eveneens al bij Mosjč op Sinai begon - nog altijd wordt voortgezet. Ook het heftige debat over Tora van deze vrienden maakt deel uit van een levenslang leerproces, van generatie op generatie, teruggaand op Gods openbaring bij Sinai.
De godvrezendheid waarmee Mosjč zich op de openbaring bij de berg Sinai voorbereidde, zegt iets over de noodzaak van onze eigen godvrezenheid als voorbereiding op Torastudie. Dezelfde begrippen die Mattija ben Chčrčsj in de voorafgaande overlevering gebruikte (heilig ontzag, vreze en beven uit Psalm 2:11), keren elders terug in Avot de-Rabbi Nathan. Dan om de juiste houding van een leerling tegenover de leer van zijn leermeester te beschrijven.
[4]

Boekklkl.jpg (6024 Byte)

 

 

Sterc.gif (1440 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[2b] Vergelijk Rabbi Mosjč Chajjiem Luzzato, Mesillat Jesjariem, cap. 24 en 25: 'De weg om deze godvrezendheid te verwerven is zich deze twee waarachtige feiten bewust te zijn. De ene is dat de Goddelijke aanwezigheid van Hem, Hij zij gezegend, op elke plaats in de wereld wordt aangetroffen, en (de andere) dat Hij, Hij zij gezegend, Zijn voorzienigheid uitoefent op alle dingen, klein en groot. Niets blijft voor Zijn ogen verborgen' (cap. 25, begin).'

[3] Rabbi Jehosjoea, compagnon en leermeester van Rabbi Mattija ben Chčrčsj, leefde eveneens in het midden van de tweede eeuw van de jaartelling. Hij was een leerling van Rabbi Jisjma'él en staat bekend om zijn soepele halachische beslissingen.

 

 

 

 

 




[4] Zie Avot de-Rabbi Nathan cap. 6, ed. S. Schechter 14a.

 

   

         
Boekklkl.jpg (2393 Byte)

 

          Sterc.gif (1440 Byte)

* In enkele handschriften wordt i.p.v. Lev. 26:46 de profeet Mal'achi geciteerd: 'Gedenkt de Tora van Mosjč, Mijn knecht' (Mal. 3:22), een wat minder heldere bewijsplaats; vgl. opmerkingen van L. Finkelstein, Mavo le-Massechtot Avot ve-Avot de-Rabbi Nathan, New York 1950, p. 125.

 

 

 

 

 

 

 

 

    

 

 

 

 

 

* Overigens blijkt dat zeker in de periode van de Eerste Tempel (tot in de tijd van Ezra) de overdracht van Tora-tradities bovenal als de verantwoordelijkheid van priesters werd beschouwd: Deut. 33:10, Jer. 2:8, Jer.18:18, Ez. 7:26, II Chron. 17:7-9; zie E.Z. Melamed, Mavo le-Sifroet ha-Talmoed, Jeruzalem 1977, p. 5.

 

[4] De zogeheten Grote Synagoge is een bestuursorgaan en rechtscollege geweest van eeuwen voor de jaartelling. Het bestond uit 120 leden. Ezra zou dit college volgens oude overlevering geleid hebben. Het college bestond tot aan het optreden van Sjim'on de Rechtvaardige. Onduidelijk blijft of het daarbij om de hogepriester Sjim'on I (zoon van Onias I) gaat (310 -291 voor de jaartelling) of om Sjim'on II (ca. 200 voor de jaartelling). De laatste optie is de meest waarschijnlijke. Aan het college worden onder meer de volgende activiteiten toegeschreven: rechtspraak, Tora-uitleg, invoering van gebeden (zoals het Achttiengebed) en vaststelling van de bijbelse canon.

Volgens een andere bron hebben de mannen van de Grote Synagoge de volgende geschriften gecomponeerd: Ezechiël, de Twaalf Kleine Profeten, Daniël en de rol van Esther, zie Babylonische Talmoed Bava Batra 14b-15a.


Keten van geslachten en scheiding der machten


 

Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 1a

Door middel van Mosjč werd de Tora op de berg Sinai gegeven, er is immers gezegd: 'En Hij schreef hen op twee stenen tafelen en gaf ze aan mij' (Deut. 5:22). En elders zegt de schrift: 'Dit zijn de verordeningen, rechtsregels en richtlijnen (wetten) die de Eeuwige gaf (in het kader van het verbond) tussen Hem Zelf en de kinderen Israëls op de berg Sinai door de hand van Mosjč' (Lev. 26:46). De Tora die de Heilige, Hij zij gezegend, aan Israël gaf, gaf Hij uitsluitend door middel van Mosjč, want er is gezegd: 'Tussen Hem Zelf en de kinderen Israëls ...'.* Mosje was dus waardig om een bode (middelaar) te zijn tussen de Kinderen Israëls en de Alaanwezige. Mosjč offerde de ram van consecratie [1] en hij bereidde de zalfolie [2] gedurende de volle zeven dagen van consecratie. Daarmee werden ook de hogepriesters en de koningen gezalfd. En El'azar verbrandde de stier en het ontzondigingsoffer waarmee (d.w.z. met de as waarvan) al de onreine personen van de latere generaties werden gereinigd. Rabbi Eli'čzčr sprak: 'Groot was deze maat (hoeveelheid olie) want zij was toereikend voor de komende generaties, immers Aharon en diens zonen werden geheiligd door middel van die zalfolie; zo is er gezegd: "En je zult Aharon en diens zonen heiligen zodat zij Mij tot priesters zullen dienen"(ex. 30:30).'

MattanTora.jpg (135206 Byte)

Uitleg:

Nog sterker krijgen we hier de indruk dat de niet-priesterlijke lijn van Tora-overdracht boven die van de priesterklasse is geplaatst.* Overdracht van Tora is geen zaak van erfrecht van vader op zoon, maar van studie en onderwijs van leraar aan leerling. Heel fijntjes attendeert de tekst ons erop dat het gezag van de Tora en dat van haar rabbijnse verklaarders dient te prevaleren boven het gezag van priesters en het wereldlijke gezag van koningen. In de grond der zaak ontlenen die twee machten, de koninklijke en priesterlijke, hun autoriteit aan de wijding door de olie van Mosjč. Zelfs Aharon werd geautoriseerd door de olie die Mosjč bereid had. Mosjč instrueerde en begeleidde het proces van eerste wijding van Aharon en diens zonen tot priester. Later zouden de Farizeeën het recht opeisen om de Sadduzeese hogepriester zeven dagen lang te instrueren alvorens op Grote Verzoendag in het heilige der heilige dienst mocht doen. Dat was opdat hij zich strikt aan het door de Wijzen bepaalde ritueel en protocol zou houden.[3]

Tekst Avot de-Rabbi Nathan 1b

Jehosjoea ontving (de Tora) van Mosjč, want er is gezegd: 'En je zult van jouw heerlijkheid op hem doen overgaan (geven), opdat de gehele gemeenschap van de kinderen Israëls naar hem zullen luisteren' (Num. 27:20).
De oudsten ontvingen (de Tora) van Jehosjoea, er is immers gezegd: 'En het volk diende de Eeuwige alle dagen van Jehosjoea en alle dagen van de oudsten die Jehosjoea overleefden en die heel het grote werk van de Eeuwige hadden gezien dat Hij voor Israël had verricht' (Richt. 2:7).
De richters ontvingen (de Tora) van de oudsten, er is immers gezegd: 'En het gebeurde in de dagen dat de richters rechtspraken' (Ruth 1:1).
De profeten ontvingen (de Tora) van de richters, er is immers gezegd: 'En Ik zal naar jullie al mijn dienaren sturen, de profeten, dagelijks en keer op keer' (Jer. 7:25). Chaggai, Zecharja en Mal'achi ontvingen (de Tora) van de (vroegere) profeten.
De mannen van de Grote Synagoge
[4] ontvingen (de Tora) van Chaggai, Zechzarja en Mal'achi en zij spraken drie dingen: 'Weest bedachtzaam in het (spreken van ) recht, maakt vele leerlingen en maakt een omheining rond de Tora.'


Uitleg:

Keten der geslachten
Avot de-Rabbi Nathan voorziet de openingsspreuk van Spreuken der Vaderen (over de traditieketen van Mosjč tot aan de rabbijnen) van Bijbelse bewijsplaatsen. Mosjč droeg tezamen met zijn kennis van de Tora ook iets van zijn gezag, autoriteit en charisma aan Jehosjoea over, zodat het volk hem als autoriteit erkende en gehoorzaamde. Dit charisma en gezag zijn vervolgens overgedragen aan de oudsten, de richters en de profeten, tot aan de mannen van de Grote Synagoge die dit alles weer overgedragen hebben aan de rabbijnse schriftgeleerden. Daarmee is ook hun gezag tot rechtspreken en het nemen van halachische beslissingen geautoriseerd. Zo begrijpen we de rabbijnse waarschuwing dat wie opzettelijk de woorden van de wijzen overtreedt en hun gezag niet wil erkennen zich de dood schuldig maakt. Het is alsof hij de woorden van Mosjč en de Allerhoogste Zelf trotseert.

     

    Boekklkl.jpg (2393 Byte)



[1] Dat wil zeggen: de wijding van Aharon en diens zonen tot priesters.

[2] De olie waarmee Aharon en diens zonen gezalfd werden, alsook later de eerste koningen. Vgl. onder meer Lev. 8:33 en Ex. 29:33; 30:31.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[3] Zie in dit verband de Babylonische Talmoed Joma 4a.

 

 

 

 

 

 

 

Sterc.gif (5478 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[6] Zie M. Margaliot, ‘Ha-jichoed sjč be-nevoe’at Mosjč’, in: Sefer ha-sjana le-madda’e ha-jahadoet sjčl Universitat Bar Ilan, nr. 11, Ramat Gan, p. 7-29.

 

 

 

 

 












[7] Zie Meshulam Margaliot, aangehaald werk, p. 13-14.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[8], Zie Meshulam Margaliot, aangehaald werk, p. 20.

Het ontstaan van de Farizeese traditie
In de tijd van de Hasjmoneeën-vorsten* - wier voorvader Jehoeda in het jaar 164 voor de jaartelling het juk van de Syrische overheersers had afgeworpen en de door de Syriërs ontheiligde Tempel opnieuw had ingewijd - vond een versneld proces van urbanisatie en individualisering plaats. Het meer democratische bestuur van de Helleense polis en een veranderende stadseconomie droeg daartoe bij. Het betekende een enorme verandering ten opzichte van de collectief ingestelde agrarische gemeenschap van voorheen, verenigd rond de tempelcultus en geleid door de Aharonitische priesterklasse. Maatschappelijke ontwikkelingen en maatschappelijke visies in deze tijd werden mede beďnvloed door sociale en politieke kritiek op het autoritaire bewind van sommige Hasjmoneeën-vorsten en een door hen beschermde en tot arrogantie vervallen priesterkaste. Zo ontstond in betrekkelijk korte tijd de Farizeese beweging van schriftgeleerden als antwoord op problemen die om een snelle oplossing vroegen: 'Hoe de exclusieve soevereiniteit van de God van de Pentateuch te handhaven met het oog op de ineenstorting van het Aharonitische priesterdom. Alsook met het oog op de ontoereikendheid van een letterlijk opgevatte Pentateuch voor de problemen van het verstedelijkte individu. Creatief denken was fundamenteel voor de uitwerking van een oplossing voor dit probleem. Teneinde de overdracht van macht van de Aharonitische klasse naar de klasse van schriftgeleerden te rechtvaardigen zocht men zijn toevlucht bij het concept van een ongeschreven openbaring, alsmede bij de claim dat de tweevoudige Wet door Mosjč was overgeleverd aan Jehosjoea, door Jehosjoea aan de oudsten, door de oudsten aan de profeten en door de profeten aan de mannen van de Grote Synagoge. De Aharonieten waren dus nooit exclusief belast geweest met het behoeden van de Wet!*'[5]

Voortgaande openbaring
In zeker opzicht vinden we in de Tora al een voorafspiegeling van de competentiestrijd tussen de Farizeese en de Sadduzeese beweging. In de Tora is de uniciteit van de profetische autoriteit van Mosjč helder onderscheiden van de positie van de Hogepriester Aharon, en daarmee van de priesterklasse. Het is opvallend dat dit onderscheid herhaaldelijk en expliciet wordt gemaakt.
We geven enkele citaten en verklaringen, die mede ontleend zijn aan wat de wetenschapper Meshulam Margaliot ten aanzien van de uniciteit van het profeetschap van Mosjč heeft geschreven:[6]

»Daarom zag de Eeuwige erop toe, dat de taak van Aharon daartoe beperkt zou blijven, dat hij de woorden van Mosjč zou ‘uitspreken’ en ‘vertolken’* tot begrijpelijke woorden, omdat Mosjč ‘zwaar van mond en tong’ was (vgl. Ex. 4:10). Zodoende sprak de Eeuwige tot Mosjč: ‘Je zult tot hem spreken en de woorden in zijn mond leggen’ (Ex. 4:15). De formulering van deze aanwijzing is eenduidig: God sprak niet tot Aharon maar Mosjč sprak tot hem, opdat Aharon niet zou kunnen beweren dat de Eeuwige (Zelf) tot hem had gesproken. Daarom werd hem vanaf het begin de mogelijkheid onthouden om zichzelf de autoriteit van Mosjč aan te meten. ‘En de woorden in zijn mond leggen’ – de betekenis van die uitdrukking is dat Aharon de woorden van Mosjč woordelijk herhaalt, zonder enige verandering die erop gericht is om de bedoeling van de woorden van Mosjč te wijzigen, en daarmee ook van de woorden van de Eeuwige.

(…)

En hij zal in jouw plaats het volk toespreken en het zal zijn dat hij jou tot mond zal zijn en jij zult hem tot God zijn’ (Ex. 4:16). De juiste uitleg is dat Aharon voor Mosjč als spreker (spreekbuis) zal fungeren, maar op voorwaarde dat Mosjč met goddelijke autoriteit ten opzichte van hem bekleed zal zijn, zonder ruimte voor weerspraak. De uitdrukking ‘God’ (Elohiem) die op het eerste gezicht moeilijk te duiden lijkt, wordt helder vanuit de goddelijke bron waaruit Mosjč zijn woorden put, woorden die gericht zijn tot het volk en die Aharon moet vertolken en uitspreken. Zo wordt het gevaar vermeden dat Aharon hun betekenis verandert door middel van verklaringen of door veranderingen van zijn kant. Een vergrijp dat makkelijk kan plaatsvinden gedurende het proces van mondelinge vertolking, zelfs wanneer het niet de opzet van de vertolker is om ook maar iets in de vertolking te veranderen.«[7]

Zelfs de oudsten die met een deel van de profetische geest van Mosjč begiftigd werden om hem te helpen bij de rechtspraak en de bestuurlijke taken, konden niet tippen aan de volstrekt eenmalige profetische gave van Mosjč. Slechts een deel van de profetische geest van Mosjč werd op hen overgedragen, indirect en via Mosjč. Buitendien beschikten zij voornamelijk in potentie over profetische gaven, maar zij traden niet daadwerkelijk blijvend als profeten op. Hun profetie bleef beperkt tot een incident: ‘En de Eeuwige daalde af in de wolk en sprak tot Mosjč en Hij (hij) droeg een deel van de geest die op hem was over op de zeventig oudsten; en het gebeurde zodra de geest op hen rustte, dat zij begonnen te profeteren maar zij deden dit verder niet meer’ (Num. 11:25).

»In deze situatie is het nodig om de vraag te verhelderen naar de positie van deze zeventig oudsten ten opzichte van Mosjč. Om te vermijden dat een ongerechtigde wedijver zou ontstaan, droeg God Zijn geest niet direct over op de oudsten maar indirect en door bemiddeling van de geest die op Mosjč rustte. Zodoende was ieder van de met profetie begiftigden gedwongen te erkennen dat de geest die op hem rustte van Mosjč afkomstig was, en dat hij met hem niet in profetie kon wedijveren.«[8]

Jehosjoea werd aangesteld als opvolger van Mosjč, als leerling en verklaarder van de Tora, niet als profeet! Josjoea werd gekozen omdat hij over een geest van wijsheid beschikte: ‘En Jehosjoea de zoon van Noen was vervuld met een geest van wijsheid, want Mosjč had hem de handen opgelegd; zodoende handelden de Israëlieten overeenkomstig wat de Eeuwige aan Mosjč bevolen had' ( Deut. 34:9)

Mosjč bekleedde zijn leerling met de autoriteit om het volk overeenkomstig de Tora te doen leven, en deze ontving geen profetische opdracht!
Ook de Richters na hem traden slechts op als militaire leiders en als verdedigers van de Tora van Mosjč. Zelfs van de profeten, hun opvolgers, zeggen de rabbijnen met nadruk dat zij niets aan de Tora van Mosjč mochten toevoegen of ervan afdoen. Zij waren criticasters en troosters, bemiddelaars tussen God en zijn volk, maar geen aanvullers van de Tora, laat staan dat zij de brengers waren van een nieuwe Tora. Volgens een nadrukkelijk verbod in de traditie mag men geen halachische conclusies trekken uit een profetische tekst alleen! De idee van een soort evolutie in Gods openbaring is de rabbijnse traditie vreemd. Ook de rabbijnen, de opvolgers van de profeten, mochten niets aan de tekst van de Tora toevoegen of iets ervan weglaten.

Aanspraken van het christendom en de islam in het kader van een voortgaande goddelijke openbaring, waarvan de boodschap die van de Tora van Mosjč zou overtroeven, blijft vanuit Joods oogpunt daarom in strijd met Gods woord en met de geest van de traditie en ‘last but not least ’ van de Tora zelf.

 

* Naam die Josephus gaf aan het geslacht van de Makkabeeën, waarschijnlijk omdat dit geslacht oorspronkelijk afkomstig was uit de plaats Chesjmon.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[5] Zie E. Rivkin, 'Pharisaism and the crisis of the individual in the Creco-Roman world', in Jewish Quaterly Review, Vol. LXI, 1 (Juli 1970), p. 50.












* Het begrip 'targem' betekent 'vertalen', het gehoorde met luide stem weergeven.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 









 

 
       Boekklkl.jpg (2393 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

[1] Vergelijk Babylonische Talmoed, Horajot 3b en Berachot 9a.
Van Rav Hoena bar Hosjaja is nagenoeg niets bekend.

[2] Rabbi Eli'čzčr ben Hyrkanos behoorde tot de Tanna'iem en leefde eind eerste eeuw en begin tweede eeuw van de jaartelling. Hij is ook bekend als Rabbi Eli'čzčr de Grote. Hij behoorde tot de belangrijkste geleerden in het Bét Dien (het rabbijnse gerechtshof en studiecentrum) te Javne, dat na de verwoesting van de Tweede Tempel werd gesticht. Zijn echtgenote Imma Sjalom was de zuster van Raban Gamli'él. In Lydda vestigde hij een eigen Tora-academie. In zijn uitleg was hij conservatief en doorgaans liet hij gevestigde tradities prevaleren boven daarmee strijdige hermeneutische verklaringen. Zijn vasthoudendheid daarin bracht hem in conflict met andere rabbijnse geleerden uit zijn tijd. Dat leidde uiteindelijk tot een dramatische breuk. Tevens staat Rabbi Eli'čzčr bekend vanwege zijn enigszins denigrerende houding tegenover vrouwen en vanwege zijn grote terughoudenheid in de sociale omgang met heidenen en niet-Joden.

 

 

 

 

   

 

 

 

 

 

[5] Abba Sja’oel leefde rond het midden van de tweede eeuw van de jaartelling. Hij is vooral bekend door zijn halachische uitspraken. Waarschijnlijk was hij een leerling van Rabbi Akiva en collega-leerling van Rabbi Jehoeda ben Ilai en Rabbi Me'ir. Een aantal uitspraken is van hem overgeleverd die handelen over de indeling en de inhoud van de Tempel.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

        MattanToralang.jpg (57140 Byte)

Mosjč onvangt de tafelen; fragment Siddoer Rotschild, Florence 1492

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Einde van de profetie
voortgang van de openbaring


 

Profetie en Openbaring
Hoewel de profetie in de tijd van Ezra en Nechemja ten einde kwam, gaat het proces van openbaring nog altijd voort. De wijzen en rabbijnen hebben de rol van de profeten overgenomen. De wijzen der generaties die de Tora uitleggen en beslissingen nemen, hebben als het ware zelf aan de voet van Sinai gestaan. In zekere zin was al hun uitleg reeds vervat in wat aan Mosjč en het volk geopenbaard werd bij de berg Sinai. De regel om de meerderheid te volgen in het goede is afgeleid van het Tora-verbod om de meerderheid te volgen in het kwaad: ‘Niet zul je achter de meerderheid aangaan tot kwaad, niet zul je om een meerderheid zo antwoorden dat je (van het recht) afbuigt achter de meerderheid aan, zodat je (recht en waarheid) doet verbuigen’ (Ex. 32:2). Zo sprak Rav Hoena, de zoon van Hosjaja: ‘In de gehele Tora is het vaste regel dat een meerderheid geldt als het geheel.’[1]

 

Verhaal uit de Talmoed

In een discussie met zijn collega’s over de reinheid van een oven ging Rabbi El'ičzčr ben Hyrcanos[2] tot het uiterste om zijn mening tegenover die van de meerderheid door te zetten.

 Op die dag bracht Rabbi Eli’ezčr alle in de wereld denkbare argumenten naar voren, maar zij (zijn collega’s) aanvaardden deze niet. Daarop sprak hij tot hen: ‘Indien de halacha met mijn mening overeenstemt, laat dan deze johannesbroodboom het bewijzen!’ Daarop werd de johannesbroodboom honderd ellen van zijn plek verplaatst - anderen beweren (zelfs) vierhonderd ellen. ‘Door een johannesbroodboom kan geen bewijs geleverd worden’, antwoordden zij. Opnieuw sprak hij tot hen: ‘Indien de halacha met mij overeenstemt, laat dan het waterkanaal het bewijzen.’ Daarop stroomde het water van het kanaal terug in achterwaartse richting. ‘Er kan geen bewijs geleverd worden door een waterkanaal’, spraken zij. Opnieuw sprak Rabbi Eli’čzčr tot hen: ‘Indien de halacha met mijn mening overeenstemt, laat de muren van het studiehuis het dan bewijzen.’ Daarop dreigden de muren van het studiehuis om te vallen. Maar Rabbi Jehosjoea wees hen terecht met de woorden: ‘Wanneer Tora-wijzen met elkaar in een dispuut verwikkeld zijn, wat hebben jullie daarmee te maken?’ Daarom vielen zij niet om uit respect voor Rabbi Jehosjoea, maar ook kwamen ze niet meer (helemaal) rechtop te staan uit respect voor Rabbi Eli’čzčr. En zij staan nog altijd overeind, maar (aan de bovenzijde) lichtjes (naar binnen) gebogen.[3] En hij (Rabbi Eli’čzčr) sprak tot hen: ‘Indien de halacha met mijn mening overeenstemt, laat dan de hemel het bewijzen.’ Daarop verkondigde een hemelse stem: ‘Wat hebben jullie tegen Rabbi Eli’čzčr (in te brengen)? De halacha is immers altijd zoals hij zegt.' Maar daarop verhief zich Rabbi Jehosjoea en sprak: ‘Zij is niet in de hemel’ (Deut. 30:12). Wat bedoelde hij met ‘zij is niet in de hemel’? Rabbi Jeremia sprak: ‘Dat de Tora al vanaf Sinai gegeven is. Wij luisteren niet naar een stem uit de Hemel, want U (God) hebt al in het verleden geschreven in de Tora op (de berg) Sinai: ‘De meerderheid zul je volgen’ (vgl. Ex. 30:12). Rabbi Nathan ontmoette Elia en vroeg hem: ‘Wat heeft de Heilige, Hij zij gezegend, toen gedaan?' (Elia antwoordde:) 'Hij schaterde het uit en antwoordde: "Mijn kinderen hebben Mij overtroefd, Mijn kinderen hebben Mij overtroefd."’[4] 

 

Heb niet meteen je oordeel klaar


 

Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 1b

»Weest geduldig (bedachtzaam) in het (vellen van) een rechtsoordeel.«
Hoe doet men dat? Het leert dat een mens geduldig moet zijn in zijn oordeel, want ieder die geduldig is met oordelen wordt bevestigd in zijn oordeel. Er is immers gezegd: ‘Ook dit  zijn de spreuken van Sjlomo die de mannen van Chizkia, de koning van Juda, hebben gekopieerd’ (Spr. 25:1). Het is niet zo dat zij kopieerden, maar zij discussieerden er uitvoerig over (letterlijk: ‘zij wachtten ermee’).

Abba Sja’oel[5] zegt: Het is niet zo dat zij over die spreuken uitvoerig discussieerden, maar zij interpreteerden ze. Aanvankelijk zei men dat Spreuken, het Lied der Liederen (Hooglied) en Prediker verborgen moesten worden (d.w.z. buiten de canon moesten blijven). Want men zei dat het (slechts) aforismen zijn en dat ze niet tot de geschriften (van de canon) behoren. Daarop ging men ertoe over om ze te verbergen; (dit duurde) totdat de mannen van de Grote Synagoge kwamen en ze (deze boeken) interpreteerden. Er is immers gezegd: ‘En ik zag onder de dwazen, ik onderscheidde onder de jongelingen een jonge man zonder besef (letterlijk: hart) … en zie een vrouw kwam op hem af, uitgedost als een hoer en behoedzaam van hart, woelig was ze en rebels; in haar huis wilden haar voeten niet verblijven, nu eens was zij op straat, dan weer op de pleinen; zij loerde bij elke hoek en greep hem vast, kuste hem en sprak met brutaal gezicht tot hem: 'Vrede-offers moest ik brengen, vandaag heb ik mijn geloften ingelost; daarom ben ik jou tegemoet gegaan om je gelaat te zoeken en ik heb je gevonden. Ik heb mijn sponde met dikke dekens bedekt, met geborduurde linnen spreien uit Egypte; ik heb mijn bed besprenkeld met mirre, aloë en kaneel; kom maar mee, laten we zwelgen in minne tot in de ochtend, en laten we ons verheugen in de liefde, want mijn man is niet thuis, hij is ver op reis gegaan; hij heeft de geldbuidel meegenomen, (pas) op de dag van volle maan zal hij huiswaarts keren’ (Spr. 7:7,10-20).

En er staat geschreven in het Lied der Liederen: ‘Kom, mijn geliefde, laten wij uittrekken het veld in en laat ons overnachten tussen de hennabloemen, laten we vroeg naar de wijngaarden gaan en zien of de wijnstok is uitgebot, of de bloesem is opengegaan, of de granaatappelen zijn gaan bloeien; daar zal ik dan mijn liefde aan jou schenken’ (Hoogl. 7:12-13).

En er staat geschreven in Prediker: ‘Verheug je, jonge man, in je jeugd, en doe je hart tegoed in je jongelingsjaren en volg de weg van je hart en wat je ogen zien, maar weet dat voor al deze dingen God je voor het gericht zal brengen’ (Pred. 11:9).

Er staat verder geschreven in het Lied der Liederen: ‘Ik behoor mijn geliefde toe, en naar mij gaat zijn lust uit’ (Hoogl. 7:11).   Dus zij (de mannen van de Grote Synagoge) discussieerden niet (alleen) maar zij interpreteerden.


Uitleg:

Wachten en interpreteren
De mannen van koning Chizkia hebben dus niet alleen de spreuken van Sjlomo gekopieerd, maar ze hebben daarover ook uitvoerig gediscussieerd. Het Hebreeuws voor kopiëren (hč`čtiek)  kan ook speels gelezen worden als ‘oud doen worden’. Dat wil zeggen dat de mannen van Chizkia lange tijd aandacht aan deze spreuken besteedden en dat zij er uitvoerig over hebben gesproken. Ze worstelden mogelijk met de vraag welke spreuken geschikt waren om over te leveren en welke niet. De mannen van de Grote Synagoge hebben dat proces van discussie op eigen wijze voortgezet. Vooral zij gaven het voorbeeld om geduldig en afwachtend te zijn met oordelen. Abba Sja’oel legt uit dat de mannen van de Grote Synagoge niet zozeer wachtten met hun oordeel, maar veel tijd besteedden aan de interpretatie van de genoemde Bijbelboeken alvorens er een besluit over te nemen. Zij discussieerden niet alleen over de vraag als zodanig of deze geschriften al dan niet geschikt waren voor de canon, ze gaven er na veel studie ook een minder vanzelfsprekende maar wel overtuigende uitleg aan. Alleen vanwege die herinterpretatie konden ze deze geschriften toch als geschikt voor de Bijbelse canon beoordelen. Zij debatteerden uitgebreid over de inhoud en uitleg van het boek Spreuken (het Hooglied en het boek  Prediker), omdat daar passages in voorkomen die in strijd lijken met de geest en de ethiek van de Tora. De Tora vormt tenslotte de laatste toetssteen voor al wat geoorloofd of niet geoorloofd is. Zowel in het boek Spreuken als in het Hooglied staan erotische passages opgetekend die botsen met de goede zeden en met de geest van de Joodse wet. Het boek Prediker is zo mogelijk nog problematischer, aangezien dit geschrift jongeren een manier van handelen lijkt aan te prijzen die regelrecht in strijd is met Gods voorschriften in de Tora. In Num. 15:39 verbiedt de Tora zonder omhaal om de ogen en de impulsen van ons eigen hart te volgen! In dat opzicht lijkt de geciteerde passage uit Prediker een regelrechte provocatie. De wijzen van de Grote Synagoge slaagden er echter in om de passage op zodanige manier te herinterpreteren dat hun aanvankelijke ongunstige indruk verdween. De ogenschijnlijk ondoordachte woorden in het boek Prediker kunnen we ook opvatten als een ironische opmerking, anders dan als oproep tot immoreel gedrag zoals de tekst op het eerste gezicht suggereert: 'ga je gang, maar je zult wčl rekenschap moeten afleggen.' Prediker wijst de jongeling er fijntjes op dat God hem geenszins hindert om de lust van ogen en hart te volgen. Uiteindelijk staat het mensen vrij om te kiezen tussen goed en kwaad. Prediker wil de jongeling juist op ironische wijze attenderen op de nare gevolgen die verkeerde keuzes in het leven kunnen hebben. De hier aangesproken jongeling mag dan wel in de jeugdjaren zijn lusten botvieren en zijn gang gaan, maar hij moet wel terdege beseffen dat hij eens de nota gepresenteerd krijgt voor alles wat hij gedaan heeft, ook al is dit lang geleden.

De erotische passage in het Hooglied en in de Spreuken van Sjlomo wezen de mannen van de Grote Synagoge na lang wikken en wegen evenmin af, daar zij erin slaagden deze als metaforische teksten te herinterpreteren. Het Hooglied schildert met haar poëtische woorden geen gewone liefdesscčnes, maar beschrijft de innige relatie tussen God en Zijn volk. Het boek prediker verhaalt wel over een hoer, maar in werkelijkheid staat die hoer symbool voor de aanzuigende verleidingskunsten van afgoderij en voor de wereld van immoraliteit die daarbij hoort.
Het lijkt of de verklaringen (‘geduldig wachten met oordelen’ tegenover ‘interpreteren’) hier in Avot de-Rabbi Nathan elkaar uitsluiten, maar schijn bedriegt. Bedachtzaam zijn in het rechtsoordeel betekent juist dat een rechter zijn oordeel pas velt nadat hij de beoordeelde feiten zorgvuldig onder de loep heeft genomen en geďnterpreteerd.Vel nooit een oordeel waarbij je de feiten ‘at face value’ neemt, maar kijk eerst of je die feiten mogelijk ook vanuit een ander gezichtspunt kunt beschouwen, dat is de les die Avot de-Rabbi Nathan voorhoudt aan toekomstige rechters. In daarvan afgeleide zin is die les eveneens gericht tot iedereen binnen de gemeenschap. De bedachtzame leden van de Grote Synagoge gaven bij hun beoordeling van Bijbelse geschriften een blijvend voorbeeld. Rechters en Tora-wijzen mogen de feiten die ter tafel komen niet nemen voor wat ze op het eerste gezicht lijken, maar ze moeten die eerst zorgvuldig analyseren en interpreteren alvorens een uitspraak te doen. Pas na zorgvuldige analyse ontdekt men de ware betekenis van de te beoordelen feiten en gegevens. Beter kan een rechter met veel geduld lang over een proces doen, dan dat hij met een premature veroordeling komt die op de lange duur geen stand houdt.

   
    Boekklkl.jpg (2393 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[3] Deze - in feite etiologische - verklaring stemt overeen met de archeologische bevinding dat bouwers in de oudheid de muren van wat grotere gebouwen aan de bovenzijde niet zelden licht naar binnen lieten buigen.

Bij de uitleg van de wet prevaleert de mening van de meerderheid in het leerhuis boven het charisma van een profeet of een stem uit de hemel. De geschreven wet is theonoom, afkomstig uit de hemel. Maar in het proces van uitleg van de wet komt de autonomie van de mens tot zijn recht. Deze dubbelheid is kenmerkend voor de omgang van het jodendom met het geopenbaarde woord van God.

[4] Zie Babylonische Talmoed Bava Metzia 59b.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

   Sterc.gif (1440 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


MattanToralang2.jpg (40129 Byte)

Mosjč ontvangt de tafelen; fragment Serajevo Aggada, Spanje 14e eeuw

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[6] Rav was een Amora van de eerste generatie (eerste helft derde eeuw van de jaartelling). Stichter van de academie te Sura in Babylonië. Hij gold als de Rav, de leraar bij uitstek, van de Babylonische diaspora. Hij studeerde een tijd in Erčtz Jisra'él en bezocht daar de academie van Rabbi Jehoeda ha-Nasi.

[7a] Babylonische Talmoed, Sjabbat 13b

 


Opname van het boek Ezechiël in de canon

Rav Jehoeda sprak in de naam van Rav[6]: Waarlijk die man - Chananja de zoon van Chizkia is zijn naam - zij ten goede in herinnering gebracht, want indien hij er niet was geweest, zou het boek Ezechiël verborgen zijn gebleven (d.w.z. nooit tot de Bijbelse canon zijn toegelaten), de woorden ervan zijn in tegenstelling met de Tora. Wat heeft hij gedaan? Men bracht hem driehonderd kruiken met olie (voor de lamp), hij zat in de opperkamer en verklaarde het (om de tegenstellingen op te heffen).[7a]

 

 


Ook de man in de overlevering van Rav geeft het juiste voorbeeld. Hij gebruikte zoveel tijd om het boek Ezechiël te herinterpreteren dat hij de olie van driehonderd kruiken met verbruikte voor zijn lamp. Zonder zijn engelengeduld zou het boek Ezechiël niet in de canon zijn opgenomen.
                                         

 

                                   

 

[8] Chacham Zwi - Rabbi Zwi Hirsch ben Ja'akov Aschkenazy (1660-1718). Onder meer bekend vanwege zijn responsa. Was korte tijd rabbijn te Amsterdam.

 

 

          Qkopchassied2.gif (8033 Byte)         

 

 


Chassidisch verhaal uit de kring van de Ba’al Sjem Tov
*

De Ba’al Sjem was er eens getuige van hoe de grote Tora-geleerde en gerespecteerde broeder van de beroemde Chacham Tzvi[8] een scheidingsakte uitschreef voor een jonge man. Bij het vertrek sprak hij tot de jongeman de voor die situatie merkwaardige woorden: ‘Jonge man, wees niet haastig met je oordeel!’ Op de vraag van de Ba’al Sjem wat dit te betekenen had, antwoordde de rabbi met het volgende verhaal:

 >>Er was eens een vrome Jood die zijn gebeden sprak, leerde en de geboden vervulde. Toen hij stierf, startte het hemelse gerechtshof een onderzoek om over hem een oordeel te kunnen vellen. En zij vroegen hem: ‘Heb je geleerd?’ ‘Ja, ik heb geleerd, maar het was niet helemaal voldoende.’ ‘Heb je gedawwend’ (je dagelijkse gebeden gesproken)? ‘Ja, ik heb gedawwend, maar het was niet helemaal perfect. Het was als water waarin geroerd was - het was wel water maar niet helder.’ Zij vroegen hem waardoor dit kwam. Hij antwoordde: ‘Ik had het heel graag anders gewild, perfect, maar ik had deze vrouw en zij was gewoon binnen te stormen en te beginnen met roddelpraatjes.’ Zij zou hem vervloeken en op elk denkbare wijze storen en dat juist onder het dawwenen. Hij wilde waarachtig God met klaarheid dienen, maar zij hinderde hem daarin.

De leden van het gerechtshof dachten er grondig over na en toen werd er gezegd: ‘Wanneer de woorden van de meester en de woorden van de leerling met elkaar strijdig zijn, wiens woorden worden dan gehoorzaamd?' (vgl. Babylonische Talmoed, Kiddoesjien 42b). Met andere woorden: Waar klaag je over? Je vrouw heeft het je belet? God zegt dat van je verlangd wordt om te leren en met heldere aandacht te bidden, en jij klaagt erover dat je vrouw dit niet toeliet!?’
    Daarop was hij er getuige van dat zij kwaad werden op deze engel die dit zoëven gezegd had, en hij sprak tot hem: ‘Hoe weet jij dat? Je bent een engel. Je bezit geen emoties. Weet jij soms hoe de wereld in elkaar steekt?  Heb je het ooit zelf uitgeprobeerd?’ Het hemelse gerechtshof werd dus kwaad op die engel en sprak: ‘Vanwege de overhaaste woorden van de engel, is verordonneerd dat deze engel naar de aarde zal afdalen om zichzelf onder de zelfde omstandigheden op de proef te stellen. Indien hij zichzelf kan bewijzen - hem zal hetzelfde soort vrouw geven worden - ja, indien hij de proef doorstaat en aantoont dat het gedaan kan worden, dat het mogelijk is om God ondanks al deze hindernissen te dienen, dan zullen wij deze ziel, die onlangs bij ons gekomen is, veroordelen. Maar indien hij faalt, dan zal de ziel naar het paradijs gaan.’ En de engel werd geboren; deze nu was de jongeman die juist toestemming tot scheiden verkreeg.
[9]

 

                                          

 

* De Ba'al Sjem Tov - Meester van de Goede Naam - Rabbi Jisraël ben Eli'čzčr (1700-1760), de stichter van de chassidische beweging. Over hem zijn vele (wonder)verhalen verteld.

 

   Qkopchassied.gif (8057 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

 



 

 

 

[9] Zie. de weergave van dit verhaal in J.R. Minz, Legends of the Hasidim, Chigago/London 1968, p. 164-165.

 

 


© 2012, dr. Marcus van Loopik, Hilversum

 

 

Ga naar begin cursus en overzicht (1a):   Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

Ga naar volgende pagina (2a): Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

Graag uw reactie en feedback:  m.loopik50@upcmail.nl  Basisknopkl.jpg (825 Byte)