Olijf.gif (4574 Byte)


Naar hoofdpagina:
  Basisknopkl.jpg (825 Byte).

Avot de-Rabbi Nathan (
[21b slot] 22a-22b)

(Spreuken der) Vaderen van Rabbi Nathan

Midrasj, tekst en commentaar

Dr. Marcus van Loopik
Medewerker Stichting Pardes te Amsterdam, © 2012
Niets van deze website mag op enigerlei wijze worden vermenigvuldigd of openbaar worden gemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van bovengenoemde auteur



Objectieve en onafhankelijke rechtspraak


     
      Olijfb.gif (5153 Byte)


Boekklkl.gif (8026 Byte)

** Letterlijk: ke-resja'iem - als goddelozen.

*** Vgl. ook Séfèr Chasidiem § 1004, men mag hen (hun zaak) niet achteraf nog eens nader gaan bekijken.



Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan (21b slot) 22a begin

Jehoeda ben Tabbai en Sjim'on ben Sjètach hebben (de traditie) van hen ontvangen.
Jehoeda ben Tabbai zegt: 'Maak jezelf niet tot bewerkers van rechters.* En wanneer de procederende personen voor je staan, laat hen dan in jouw ogen (gelijkelijk) schuldig** zijn. Maar wanneer zij (na het vonnis) van jou heengaan, laat hen dan in jouw ogen (gelijkelijk) onschuldig zijn, zodra zij het vonnis hebben aanvaard.***


Boekklkl.gif (8026 Byte)
Oreché dajjaniem: bedoeld is dat je als rechter niet de ander rechters en de rechtsgang naar je hand mag zetten (arach = ordenen). Ook uitgelegd als: maak jezelf niet tot beoordelaars of pleitredenaars t.o.v. rechters (zie uitleg beneden).

 

 

 

 

 

[1] Babylonische Talmoed Sjevoe'ot 30b.

Uitleg:
Zo is het uit de mond van Jehoeda ben Tabbai in Spreuken der Vaderen overgeleverd. Het begin van zijn uitspraak is voor meervoudige uitleg vatbaar: 'maak jezelf niet tot bewerkers (pleiters) van rechters.' Een mogelijke hint tot een verklaring levert de Babylonische Talmoed:

»Onze Wijzen leren: Hoe weten we dat een rechter geen advocaat moet aanstellen voor zijn woorden? Omdat er gezegd is: "Houd u verre van bedrieglijke zaken" (Ex. 23:7).«[1]

Deze overlevering vormt binnen Spreuken der Vaderen een passende waarschuwing aan het adres van aankomende rechters. Wanneer een eenmaal ingenomen standpunt van een rechter onhoudbaar blijkt, moet hij zijn vergissing ruiterlijk toegeven. Hij mag geen verdedigers inschakelen om het eenmaal aanvaarde standpunt kracht bij te zetten, of zelfs tegen beter weten te verdedigen. Een rechter is verplicht tot het laatst volstrekt objectief en onbevooroordeeld te blijven.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


De commentator Don Jitzchak Abravanel[2] beschouwde de spreuk van Jehoeda ben Tabbai evenwel als waarschuwing tegen beïnvloeding van (mede)rechters. Hij wees op een zekere relatie tussen de spreuk van Jehoeda ben Tabbai en een uitspraak van zijn leermeester en voorganger Jehosjoea ben Perachja. Jehosjoea ben Perachja adviseerde om ieder mens - zoals bij de keuze van een leermeester of studiegenoot - zoveel mogelijk het voordeel van de twijfel te gunnen, en om bij de keuze een zo positief mogelijke houding aan te nemen.
Zijn opvolger en leerling Jehoeda ben Tabbai brengt een begrenzing aan bij dit advies. Iemand ten goede beoordelen gaat naar zijn mening niet overal en altijd op. Bij de rechtspraak kun je niet kritisch genoeg zijn! Je mag jezelf als rechter niet maken tot een pleitredenaar. Andere rechters mag je niet met je woorden bewerken, zodat zij tot een positief oordeel komen over een gedaagde persoon of procederende partij. Het is uitsluitend aan advocaten (oreché dien) om hun cliënt coûte que coûte als rechtvaardige af te schilderen en zo voor hem positieve invloed bij de rechters uit te oefenen. Een Wijze of mederechter past een dergelijke rol niet. Speel dus als rechter niet de advocaat te midden van de andere rechters, zodat je behoort tot degenen die het proces en de andere beslissers naar hun hand zetten.
De uitspraak van Jehosjoea ben Perachja is in het licht van de correctie door Jehoeda ben Tabbai te algemeen gesteld. Het kan nooit de bedoeling zijn bij het vellen van een juridisch vonnis om een wetteloze (rasja) tot rechtvaardige (tzaddiek) te verklaren of zonder meer het voordeel van de twijfel te gunnen!

In lijn hiermee is de visie die  R.T. Herford hier op Spreuken der Vaderen geeft: 'Het voorschrift (van Ben Tabbai) is gericht tot hen die zelf als rechters gaan functioneren. Het wil voorkomen dat iemand al van te voren het oordeel van zijn collega-rechters beïnvloedt door zijn positie en overredingskracht te gebruiken ten gunste - of ten ongunste - van een van de procederende partijen.'[3]

Een alternatieve uitleg van Don Jitzchak Abravanel is dat Jehoeda ben Tabbai hier zou wijzen op mensen die die een rechtsproces binnen een bet dien (gerechtshof) organiseren en die de bij het proces betrokken rechters moeten aanwijzen. Bij hun keuze mogen zij zich geenszins laten leiden door persoonlijke voorkeuren of kennis. Iedere kandidaat dienen zij uitsluitend objectief op zijn kwaliteiten te beoordelen. Daarbij voert Abravanel verschillende bewijsplaatsen aan uit de Schrift. Zoals Deut. 25:1: 'Wanneer er een geschil is tussen mensen en zij treden voor het gerecht, dan zullen zij diegene rechtvaardig verklaren die in zijn recht staat, en zij zullen diegene als booswicht aanwijzen die een booswicht is '; of in Spr. 24:24: 'Wie tegen de booswicht zegt "jij bent rechtvaardig", hem zullen volkeren honen.' De bedoeling van het recht is immers geen andere dan de schuldige schuldig te verklaren en de onschuldige onschuldig!

 

[2] Don Jitzchak Abravanel, commentaar op Misjna Pirké Avot, 1,8.

 

 

 


















[3] Zie R.T. Herford, The Ethics of the Fathers, herdr. New York 1962, p. 29; vgl. de vertaling van J. Goldin, The Fathers According to Rabbi Nathan, p. 58: 'do not pay the party of chief justice'.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[5] Zie Babylonische Talmoed Sjevoe'ot 30b (ten aanzien van dit 'staan' bestonden overigens verschillende meningen).


Een rechter is geen advocaat
Een eveneens aannemelijke visie op de uitspraak van Jehoeda ben Tabbai is deze op te vatten als vermaning dat de rechter niet zelf - tijdens het proces- de houding van advocaat mag aannemen ten opzichte van een van beide partijen in het geschil. Hij mag geen enkele suggestie doen waarmee een van beide partijen zijn (of haar) voordeel kan doen bij de verdediging. Al zeker niet wanneer de rechter een verborgen sympathie of antipathie koestert ten opzichte van een van de combattanten. Deze uitleg sluit ook direct aan bij het vervolg, waarin Joehoeda ben Tabbai het belang van een volkomen gelijkwaardige en objectieve benadering van tegen elkaar procederende personen benadrukt. Het beste is hen als volkomen onbekenden te benaderen, alsof men als rechter totaal geen persoonlijke indruk van hen bezit. [4]

'
En wanneer de procederende partijen voor je staan' - het was een gewoonte dat de partijen bij het uitspreken van het vonnis stonden.[5] Een rechter mag - als gezegd - geen van de procederende partijen naar de ogen zien. Jehoeda ben Tabbai kon zijn uitspraak baseren op de Tora: 'Jullie zullen geen aanziens des persoons erkennen in de rechtspraak. Zoals de kleine zullen jullie de grote aanhoren. Jullie zullen niet wijken voor iemands aanzien, want de rechtspraak, die is van God' (Deut. 1:17).[6]  Of een van de partijen nu rijk is of arm, van hoge of lage klasse. Voor de beoordeling van de feiten mag dit voor een rechter niets uitmaken. Hoewel recht en clementie samen dienen te gaan, mag een rechter ook de 'kleine' partij niet positief discrimineren indien hij daarmee het recht van de grote partij schaadt. Wie klein is in onze ogen is misschien groot in de ogen van de Eeuwige en andersom. De Wijzen passen het verbod te oordelen naar aanzien des persoons - zoals we al zagen - ook toe op de  keuze en aanstelling van rechters.[7]

 




[4] Het zou dan misschien beter zijn om 'oréch diniem' te lezen; zie de uitleg van M. Jastrow, A Dictonary, onder het lemma 'oréch dien', in verwijzing naar Talmoed Jeroesjalmi Bava Batra 9 [17a, boven] en Talmoed Jeroesjalmi Ketoevot 4 [29a, beneden], en Babylonische Talmoed Ketoevot 52a .

 

[6] Vgl. Spr. 27:3







[7] Zie Babylonische Talmoed Sanhedrin 7b.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[8] Vgl. de uitleg van Avraham Ibn Ezra op Deut. 1:17.



 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[10] Zie Babylonische Talmoed Sanhedrin 6b.


Deuteronomium 17:1

'Jullie zullen niet wijken voor iemands aanzien'

De Tora propageert een objectieve en onafhankelijke rechtspraak. In de Hebreeuwse oudheid en het vroege jodendom bestond - al lang voor de zogeheten trias politica van Montesquieu - zoiets als 'scheiding der machten'. De profeet kon kritiek leveren op de koning, de uitvoerende macht en hem regels opleggen. Ook de priesterlijke macht viel - afgezien van de veel bekritiseerde tijdelijke machtsbundeling door enkele Hasjmoneese vorsten - zeker niet met het uitvoerende gezag van de koning samen. De Wijzen hebben de juridische zeggenschap van de koning beperkt. Zij hebben bovendien met hun onafhankelijke en kritische gezag in feite de positie van de profeten tegenover de uitvoerende macht overgenomen. Vandaar dat zich in de geschiedenis conflicten tussen de schriftgeleerden en politieke bestuurders met regelmaat hebben voorgedaan.

In het licht van dit alles werpen we een nadere blik op het voorschrift in Deuteronomium 1:17: 'Jullie zullen geen aanzien des persoons erkennen in de rechtspraak: zoals de (het) kleine zullen jullie de (het) grote aanhoren. Jullie zullen niet wijken voor iemands aanzien, want de rechtspraak, die is van God.'
Wanneer de procederende partijen voor de rechter staan, moet de rechter de procederenden voor zichzelf tot personen maken die hij helemaal niet kent, ook al weet hij van beiden of een van beiden persoonlijk wel een en ander. Hij zal de procederende partijen met een volkomen blanco geest benaderen.[8] Zowel de zaak van de arme als van de rijke, de kleine en de grote, moet een rechter met dezelfde onbevangen bik en met dezelfde nauwkeurigheid beoordelen. Volgens een alternatieve verklaring refereert 'de kleine en de grote' (klein en groot) hier in Deuteronomium niet aan personen maar aan juridische geschillen. Een rechter moet de zaak van een luttele peroete (cent) met evenveel liefdevolle toewijding onderzoeken als wanneer geprocedeerd zou worden over het substantiële bedrag van honderd mina.[9]

Een rechter mag ook niet terugdeinzen om een zaak te behandelen uit vrees voor politieke machten. Evenmin mogen een rechter en Wijze zich niet laten intimideren door lichamelijke of financiële bedreigingen van de kant van de procederende partijen:

»Hoe weten we dat een leerling die voor het aangezicht van zijn leermeester een argument ziet ter ontlasting van de arme en ter beschuldiging van de rijke, dat hij dan niet mag zwijgen? Er is immers gezegd: 'Jullie zullen niet wijken voor iemands aanzien' (wie het ook zij) (Deut. 17:1). Rabbi Chanien legt uit dat dit betekent dat je je woorden niet mag terughouden uit vrees voor wie dan ook.«[10]

Ook een leerling van de Wijzen mag zich niet geïntimideerd voelen door de dreiging van de sterke. Ook uit respectvolle vrees tegenover een leermeester mag hij niet zwijgen, wanneer de waarheid en rechtvaardigheid gebieden om zich uit te spreken!
Nachmanides verklaart in dit verband - en in overeenstemming met de midrasj - dat de opdracht aan een rechter een goddelijke opdracht betreft. Een rechter die weigert recht te spreken uit angst voor repercussies begaat een overtreding tegenover de Allerhoogste Zelf:

»God heeft de mensen geschapen opdat recht en rechtvaardigheid onder hen heersen en om het geroofde te redden uit de hand van zijn onderdrukker. En Hij heeft jullie op Zijn plaats gesteld (als plaatsvervangende rechters aangesteld), maar indien jullie wijken en geweld laten bestaan, begaan jullie een overtreding tegenover de Eeuwige; want dan hebben jullie Zijn opdracht geweld aangedaan.«[11] 

»'Jullie zullen niet wijken voor iemands aanzien, want de rechtspraak, die is van God' (Deut. 1:17) - opdat je niet zegt: 'Ik ben bang voor die en die, dat hij mijn kind zal doden, of dat hij mijn voorraden in brand zal steken, of dat hij mijn gewassen zal afsnijden.' Daarom leert de Schrift: 'Je zult niet wijken voor iemands aanzien, want de rechtspraak, die is van God.' En zo zei Jehosjafat: 'En hij sprak tot de rechters: Ziet toe op wat jullie doen, want jullie oordelen niet voor een mens, maar voor de Eeuwige' (II Chron. 19:6).«[12]

Rechters oordelen niet alleen met God als grote Getuige maar ook in opdracht van God. Het organiseren van een objectieve en onafhankelijke rechtspraak is, als gezegd,  een religieuze opdracht!
Rechtspreken en rechtvaardigheid handhaven is een heilig gebod dat men nooit mag verzaken, zelfs niet uit vrees voor machthebbers! Een rechter zal niet wijken voor het harde gelaat van machthebbers en kwaadwilligen. Hij mag zich nooit laten intimideren door de machtsmiddelen van geweldenaars. Dit geldt zowel tijdens het proces als al bij het aanvaarden van de taak om een vonnis te vellen. Men mag niet uit vrees weigeren om zijn taak als onafhankelijke arbiter van de zwakke uit te voeren. Zelfs een wrede heerser mag men niet uit de weg gaan, maar men moet hem zo nodig met een kritisch oordeel over hemzelf of over een van zijn beschermelingen confronteren.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[9] Zie de uitleg van Resj Lakiesj in de Babylonische Talmoed Sanhedrin 8a en vergelijk het commentaar van S.R. Hirsch op Deut. 1:17. Zie verder Avot de-Rabbi Nathan beneden.
Een peroeta was het kleinste muntje. Een enkele mina was gelijk aan 100 dinar. Honderd mina betrof dus het aanzienlijke bedrag van 10.000 dinar!

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[11] Commentaar van Nachmanides op Deut. 1:17-18; en zie Goer Arje (uitleg bij het commentaar van Rasji door de Maharal).







[12] Sifré Devariem. [piska 17, ed. E.A. Finkelstein p. 29.

 

Sterc.gif (5478 Byte)


'Maar wanneer zij (na het vonnis) van jou heengaan, laat hen dan in jouw ogen (gelijkelijk) onschuldig zijn, zodra zij het vonnis hebben aanvaard' -
ook dit slotgedeelte van de spreuk van Jehoeda ben Tabbai beschouwt Don Jitzchak Abravanel als een correctie op het advies van Jehosjoea ben Perachja. Je moet een medemens niet overal noch altijd voor onschuldig houden. Zolang het vonnis en het juridische eindoordeel nog niet geveld is, is ieder - die in een rechtsgang beoordeeld wordt - ongeacht sociale status of wat dan ook - mogelijk schuldig, de een aan een wandaad en de ander aan een onterechte beschuldiging van zijn naaste. Zodra het vonnis geveld is en de schuldige is aangewezen, geldt echter elk van de procederende partijen als onschuldig, dus ook de eerder als schuldig veroordeelde partij. Maar wel op voorwaarde dat hij (of zij) het uitgesproken vonnis aanvaardt. Joodse rechtspraak beoogt het reguleren en oplossen van conflicten binnen de gemeenschap. Daarbij hoort rehabilitatie en eventueel hersocialisatie van de veroordeelde en bestrafte persoon! Jehoeda ben Tabbai was niet naïef. Alleen zij die het recht en rechtvaardigheid willen dienen en hun straf in berouw hebben aanvaard, mag je eenmaal veroordeeld weer als een onschuldig mens bejegenen! Wie volhardt in zijn kwaadaardigheid en slechte aard geldt natuurlijk niet als onschuldig. Dit komt nog uitdrukkelijker tot uitdrukking in de weergave van Midrasj Avot de-Rabbi Nathan noesach bet: 'Op voorwaarde dat zij het recht voor zichzelf zoeken, het recht(oordeel) voor zichzelf aanvaarden en het recht voor zich blijven hoeden.'[13]
Het Joodse recht beoogt rechtvaardigheid en boetedoening, geen blinde en ontwrichtende wraak maar heling van de samenleving. 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[13] Ed. S. schechter, p. 22a (p. 43).

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[14] Don Jitzchak Abravanel, commentaar op Misjna Avot 1,8.

 

 

 


Het is boeiend te zien hoe Don Jitzchak Abravanel de hier beschreven intentie van het Joodse (straf)recht fundeert op regelgeving uit de Tora:

Abravanel - een hartverscheurende schande

»In verband met het toedienen van lijfstraffen is gezegd: 'Veertig slagen zul hij hem laten toedienen maar niet meer, opdat hij niet aan deze slagen een onnodige slag laat toevoegen en je broeder vernederd wordt voor jouw ogen' (Deut. 25:3).  En al eerder heb ik de vraag gesteld ten aanzien van deze passage waarom de Schrift spreekt van een onnodig (excessief) aantal slagen, omdat hij aan de veertig slagen een slag laat toevoegen en niet van vanwege de veertig slagen als zodanig. Waarom doet de Schrift de vernedering afhangen van een enkele slag of twee slagen die hij aan die slagen toevoegt en niet van de veertig slagen van de lijfstraf als zodanig? En ik heb gezegd dat de reden hiervan is, dat de zondaar - wanneer hij zijn bestraffing aanvaard (en ondergaan) heeft waaraan de Tora een beperking heeft gesteld - hij vanaf dan onschuldig is van iedere overtreding en gezuiverd van onrecht, aangezien hij immers zijn overtredingen door deze lijfstraf van hem geweken zijn. Zo gezuiverd zijnde van schuld aan iedere slechtheid, betekent het naar het oordeel van de Schrift een excessief toebrengen van slagen en een grove vernedering wanneer men ook maar een enkele slag extra toebrengt!
Het is dan alsof een gerespecteerd en onschuldig persoon, die nooit van zijn dagen gezondigd heeft, gestraft wordt. Het is immers duidelijk dat wanneer men een rechtvaardig en onschuldig mens die geen enkele zonde heeft begaan in het gerechtshof een bestraffing toedient dat een hartverscheurende schande voor hem betekent., al is het maar een enkele slag.[14]

 

      Boekklkl.gif (8026 Byte)

 

Objectiviteit en zorgvuldigheid


 

      Boekklkl.gif (8026 Byte)

 

* Dat wil zeggen: een aggadische of halachische uitleg.

# De hier gegeven vertaling correspondeert met de uitleg bij deze passage in het commentaar (Bené Avraham) van Rabbi Eliahoe ben Avraham van Delyatin.




  Sterc.gif (5478 Byte)

Begin tekst Avot de-Rabbi Nathan 22a

'Maak jezelf niet tot bewerkers (of pleiters) van rechters.' Hoe is dit te verstaan?
Dit leert dat wanneer je in het leerhuis komt en je hoort (daar) [een vraag naar] een woord (uitleg) of halacha,* wees dan niet overhaast met antwoorden,** maar blijf zitten en vraag naar het grondprincipe van de halacha (en vraag je af): 'om welke reden spreken zij (hierover), uit welke zaak is het oordeel of halacha afgeleid waarover ze aan mij een vraag hebben gesteld?'#
Wanneer twee procederende personen voor jou verschijnen ten behoeve van een rechtsoordeel, de ene arm en de andere rijk, zeg dan niet: 'Hoe zou ik de arme onschuldig kunnen verklaren en de rijke schuldig?' Of (andersom):  'Hoe kan ik de rijke onschuldig verklaren en de arme schuldig? Wanneer ik de arme schuldig verklaar, zal de arme mijn vijand worden; en wanneer ik de arme onschuldig verklaar, zal de rijke mijn vijand worden.' En zeg niet: 'Hoe zal ik de een zijn geld ontnemen en het aan de ander geven. De Tora zegt immers: "Je zult geen aanzien des persoons erkennen in het recht" (Deut. 1:17).'

Rabbi Me'ir zegt: Wat bedoelt de Schrift (Deut. 17:1) met 'Zoals de kleine zullen jullie de grote aanhoren'? (Dat betekent:) dat niet de ene staat en de andere zit, dat niet de ene zich volledig naar behoefte uitspreekt en dat je tegen de ander zegt: 'Maak je woorden kort'.
Rabbi Jehoeda zegt: 'Ik heb gehoord dat wanneer zij (de rechters) beide (partijen) gelijkelijk willen doen zitten, dan mogen zij hen doen zitten. Wat verboden is, is dat de ene staat en de ander zit.
[Een andere uitleg bij 'zoals de (het) kleine zullen jullie de (het) grote aanhoren' (Deut 1:17)] - Een klein rechtsgeschil zal voor jou zijn als een groot rechtsgeschil, een rechtsgeschil om een peroeta als een rechtsgeschil om honderd mina.[1]

** Tekt is mogelijk enigszins corrupt; zie vooral de notities bij S. Schechter, p. 43. J.Goldin (The Fathers According to Rabbi Nathan, p. 58; vgl. A. Cohen, The Minor Tractates I, p. 64) corrigeert de tekst tot: 'This teaches that if thou hast come to the study house and heard an interpretation or a statement of halacha, do not be in haste to dispute it. Instead, sit still, and ask for what reason it was said, in what connection was the judgement of the halacha which was discussed'(p. 58).
M.i. geen noodzaak tot deze correctie, zie uitleg beneden.

 

 

 

 

 

 

[1] Deze laatste uitleg is in Babylonische Talmoed, Sanhedrin 8a, toegeschreven aan Resj Lakiesj.Vgl. ook Sifré Devariem piska 17.

 

Uitleg:

Ga niet over een nacht eis
De hier gegeven vertaling van het begin van de uitleg wordt aannemelijk en transparant, indien we een vergelijking trekken met een verwant advies in de Tosefta:

»Aan een Wijze die (het leerhuis) binnenkomt, stelt men niet onmiddellijk vragen voordat zijn geest en gedachten tot rust gekomen zijn. Zo hij bemerkt dat zij zich bezighouden met halacha, dan mengt hij zich niet onvoorbereid in hun woordenwisseling (letterlijk: dan springt hij niet tussen hun woorden) voordat hij is gaan zitten en te weten is gekomen met welke kwestie zij zich bezighouden. Indien hij zo handelt, dan is daarvan gezegd: 'Zeven dingen zijn kenmerkend voor een hurk en zeven dingen zijn kenmerkend voor een Wijze.'« [2]

Men mag een Wijze niet onmiddellijk vragen stellen. Wanneer hij vragen beantwoordt, zal hij eerst grondig kennis nemen van de bediscussieerde feiten en achtergronden. Ook rechters en zij die halachische beslissingen nemen dienen goed te luisteren om zo adequaat en objectief mogelijk te kunnen beslissen. Het slot van deze passage in de Tosefta verwijst naar een overlevering als in Masèchèt Dèrèch Erètz Zoeta:

»Zeven dingen kunnen gezegd worden van een onbeschaafd persoon: Hij spreekt in tegenwoordigheid van iemand die groter is (in kennis en jaren) dan hij, hij valt zijn naaste in de rede, hij is haastig (en ondoordacht) met antwoorden, hij stelt vragen die niet ter zake zijn, hij  geeft antwoord in strijd met de halacha, hij spreekt over wat het laatst ter discussie kwam het eerst en over wat het eerst ter discussie kwam het laatst, over iets waarvan hij niet gehoord heeft zegt hij 'ik heb ervan gehoord', en hij geeft de waarheid niet toe.«[3]

De Wijze gedraagt zich natuurlijk precies omgekeerd. Het ideale gedrag dat een Wijze in het leerhuis moet vertonen, wordt natuurlijk ook van hem verwacht als rechter in het gerechtshof.  

 

 

 

 

 

 

[2] Zie Tosefta Sanhedrin, slot van cap.7

 

 

 

 

 

[3] Massèchèt Dèrèch Erètz Zoeta cap. 7, begin.

 


Groot en klein

Beide procederende partijen dienen als volkomen gelijkwaardig behandeld te worden, met evenveel aandacht voor hun zaak en evenveel ruimte om hun eigen gelijk te bepleiten. Dit ongeacht verschil in sociale status, voorkomen, afkomst of wat dan ook. Rabbi Jisjma'el bepleitte geen gelijke behandeling van Israëliet en een niet Israëlitische opponent voor het gerecht, maar Rabbi Sjim'on ben Gamli'el pleitte terecht wel voor gelijke behandeling:

»'Hoort alles onder je broeders aan en velt een rechtvaardig oordeel tussen een man en zijn broeder of de vreemdeling die bij hem verblijft' (Deut. 1:16). En zo was de gedragscode van Rabbi Jisma'él. Wanneer men naar hem toekwam voor een gerechtelijk oordeel, de een Israëliet en de ander iemand uit de volkeren, dan was hij gewoon om de Israëliet in het gelijk te stellen, zo dit conform de rechtsregels van Israël mogelijk was; en eveneens om de Israëliet in het gelijk te stellen indien dit conform rechtsregels van de volkeren mogelijk was. Hij sprak: 'Wat gaat mij dit aan? Zegt niet zo de Schrift: "Hoort alles onder je broeders aan"!' Rabbi Sjim'on ben Gamli'él zegt: 'Het is niet nodig (om het vers zo te interpreteren). Maar wanneer zij komen om geoordeeld te worden naar het recht van Israël, dan beoordeelt hij (hun zaak) naar het recht van Israël; wanneer zij komen om beoordeeld te worden naar het recht der volkeren, dan beoordeelt hij (hun zaak) naar het recht der volkeren.'« [4]

Duidelijk is dat beide opponenten voor het gericht naar het zelfde recht beoordeeld dienen te worden, zelfde regels, zelfde criteria, zelfde eisen, zelfde mogelijkheden tot verdediging. Daarover waren Rabbi Jisma'él en Rabbi Sjim'on ben Gamli'él het eens. Toch probeerde Rabbi Jisjma'él de Joodse opponent te bevoordelen door die vorm van rechtspraak te kiezen, die voor de beoordeling van juist zijn zaak het meest gunstig zou uitpakken. Deze op het eerste gezicht oneerlijke stellingname die de Joodse opponent bevoordeelt, is toch begrijpelijk aangezien Joden voor niet-Joodse rechters meestal in het ongelijk werden gesteld tegenover de niet-Joodse partij in een conflict.
Rabbi Sjim'on koos toch een andere en meer nobele weg. Zijn keuze werkte mogelijk in het nadeel voor de Joodse partij in een zaak, maar beantwoordt volledig aan het ideaal van de Tora, die leert dat aan de 'bijwoner' of vreemdeling exact de zelfde rechten toekomen als aan Israëlieten: 'Jullie zullen één rechtspraak hebben, voor de vreemdeling zal deze dezelfde zijn als voor de inwoner, want Ik ben de Eeuwige, jullie God' (Lev. 24:22).

Groot en klein heeft volgens een alternatieve uitleg ook betrekking op de grootte van het rechtsgeschil. De zaak over een cent (peroeta) moet de rechter met evenveel toewijding en nauwkeurigheid behandelen als een zaal over een substantieel geldbedrag zoals honderd mina! Voor de arme beteken een peroeta mogelijk evenveel als honderd mina voor de rijkaard.[5]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[4] Midrasj Sifré Devariem, piska 16.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[5] Zie tekst Avot de-Rabbi Nathan boven en vergelijk verwijzingen in noot 1.

 

     Boekklkl.gif (8026 Byte)

 


Verslingerd aan eenmaal verworven macht


     Boekklkl.gif (8026 Byte)


[2]* Letterlijk: tot grootheid.


[3] De parallel in de Babylonische Talmoed Menachot 109b formuleert: 'dan zou ik hem hebben vastgebonden en hem voor een leeuw hebben neergelegd.'

[4] Zie de lezing en interpretatie bij L. Finkelstein, Mavo le-Massechtot Avot we-Avot de-Rabbi Nathan, p. 149!

          Sterc.gif (5478 Byte)

Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan  22a

Hij (Rabbi Jehoeda ben Tabbai)[1] placht te zeggen: 'Ieder die mij, voordat ik tot dit hoge ambt[2] aantrad, had gezegd: 'treed aan', had ik wel naar het leven willen staan.[3] Nu ik tot dit ambt ben aangetreden, is het zo dat wanneer iemand me zou zeggen (weer) af te treden ik wel een ketel heet water over hem heen zou willen gooien. Want het is moeilijk je met grootheid te bekleden, en zoals het moeilijk is jezelf met haar te bekleden zo is het moeilijk haar weer af te leggen.[4]

Zo vinden we immers ten aanzien van Sja'oel. Op het moment dat men tot hem sprak: 'Rijs op tot het koningschap', verschool hij zich, zoals gezegd is: 'En de Eeuwige sprak: "Zie, hij heeft zich verborgen tussen de bagage" (I Sam. 10:22).  Maar toen men tot hem sprak: 'treed af', joeg hij achter David aan om hem te doden.    

 

[1] Volgens de parallelle versie in Babylonische Talmoed, Menachot 109b zijn dit de woorden van Rabbi Jehoesjoea ben Perachja.
In Talmoed Jeroesjalmi, Pesachiem 6, h. 1 toegeschreven aan Rabbi Jehoesjoea ben Kavsio (Kavsoi, Kaposai). 

Zie echter de uitleg beneden, het is echter vrijwel zeker dat de uitspraak van Rabbi Jehoeda ben Tabbai stamt, dit op grond van zijn persoonlijke levensgeschiedenis.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[6] Ook volgens de context van Avot de-Rabbi Nathan noesach b (ed., S. Schechter p. 43 (22a) moeten we de uitspraak inderdaad toekennen aan Jehoeda ben Tabbai.

[8] Niet geheel onmogelijk was Jehoeda ben Tabbai beducht om deze meer politieke functie te aanvaarden vanwege de bedreigende situatie voor de partij van schriftgeleerden onder het bewind van koning Jannai. Vgl. Jeruzalemse Talmoed Sanhedrin 6,9 en vgl. Babylonische Talmud Sanhedrin 107b.

[9] Jeruzalemse Talmoed Chagiga 2,2 (77d); Jeruzalemse Talmoed Sanhedrin 6,9 (23c).

Uitleg:

Deze midrasj getuigt van psychologisch inzicht in de roerselen van de menselijke ziel. Macht wakkert doorgaans de begeerte aan naar nog meer macht en aanzien. Macht kan zelfs de deugdzaamheid van oprechte zielen op beschamende wijze corrumperen. Zelfs de meest edele personen kunnen vervallen tot gruweldaden, gepleegd om te voorkomen dat zij hun eenmaal verworven rechten en privileges ooit weer moeten afstaan. Menig vrijheidsstrijder, oprecht bevlogen politicus of bestuurder, heeft zich op den duur ontpopt tot een wreed en ziekelijk achterdochtig tiran. Haast willoos gedreven door de angst om weer van de - met zoveel moeite verworven - troon te worden gestoten. De paranoïde en brute vervolging van de herdersjongen David door de machtige koning Sja'oel vormt een voorbeeld van dit fenomeen.

In de Babylonische Talmoed is de uitspraak van Jehosjoea ben Perachja (hier in ARN toegeschreven aan Jehoeda ben Tabbai) overgeleverd in het kader van een verhaal over de priester Onias en diens broer Sjim'i. Aanvankelijk leek Onias ruimte te maken voor zijn iets oudere broer, opdat deze zich kon voorbereiden op het ambt van hogepriester en dit ambt kon aanvaarden. Onias - door jaloezie overmand - bracht echter zijn oudere broeder - door een daad van misleiding - moedwillig en ernstig in discrediet bij de overige priesters. De zaak werd evenwel opgehelderd, zodat niet het leven van Sjim'i in gevaar kwam maar juist dat van Onias zelf. Om het vege lijf te redden vluchtte Onias vervolgens naar Egypte. Naar aanleiding van die geschiedenis spraken de Wijzen: 'Indien zoiets al gebeurt als gevolg van de jaloezie van iemand die de eer van hogepriester nooit verworven heeft, wat zou er dan niet kunnen gebeuren (als gevolg van de jaloezie) bij iemand die wel de eer (van zo'n hoog ambt) verworven heeft (en bang is te worden afgezet)!'[5]

Het is ongetwijfeld meer vernederend om gedegradeerd te worden en uit een eervol ambt te worden gezet dan om tot dat ambt nooit toegelaten te zijn. De aan Rabbi Jehoeda ben Tabbai toe te schrijven uitspraak[6] kunnen we relateren aan zijn persoonlijke levensgeschiedenis.
Volgens enkele tradities functioneerde Jehoeda ben Tabbai aanvankelijk als de Nasie (vorst en 'politiek' leider) van de grote academie. Zijn compagnon Jehosjoea ben Perachja was aangesteld als Av Bet Dien (voorzitter van het gerechtshof), een iets minder gewaardeerde functie. Volgens andere overleveringen waren de rollen van deze twee juist omgedraaid.[7] De verklaring voor deze tegenstrijdigheid is als volgt. Nadat men Rabbi Jehoeda ben Tabbai wilde aanstellen tot Nasie (president van het Sanhedrin), vluchtte hij naar Alexandrië,[8] totdat men hem toch overhaalde terug te keren en hij het hem aangeboden ambt  aanvaardde.[9] Later werd hij evenwel (als gevolg van een ernstige door hem gemaakte fout) 'teruggezet' van de positie van Nasie naar die van Av Bet Dien (voorzitter van het gerechtshof).[10]
De inhoud van de uitspraak in Avot de-Rabbi Nathan is dus goed te begrijpen vanuit de persoonlijke ervaringen van Jehoeda ben Tabbai, die bittere herinneringen zal hebben overgehouden aan de smaad die zijn degradatie van Nasie tot Av Bet Dien met zich meebracht.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[5 Babylonische Talmoed, Menachot 109b.

 

 

[7] Vgl. Misjna Chagiga 2:2; Talmoed Jeroesjalmi Chagiga 2,2 [77d); Tosefta Chagiga 2,8 e.a.

 

[10] Zie in dit verband Encyclopedia Judaica X, col. 354 en zie L. Finkelstein, Mavo le-Massechtot Avot we-Avot de-Rabbi Nathan, p. 14. 

** Dat wil zeggen: die personen die erop uit zijn een rechtsgang valselijk te beïnvloeden. Zie Misjna Avot 1,9.


Vervolg tekst Avot de- Rabbi Nathan 22a

Sjim'on ben Sjètach* zegt: Ondervraag de getuigen uitgebreid (steeds weer). Wees tijdens je ondervragingen voorzichtig met je woorden, opdat toehoorders niet naar jouw woorden luisteren en aan wat jij gezegd hebt leugens toevoegen, dit vanwege de bedriegers.**

* Laat eerste eeuw voor de jaartelling. Evenals zijn compagnon Avtaljon zou hij afkomstig zijn van proselieten (Babylonische Talmoed, Sanhedrin 96b en Gittien 57b.

 

 

 

 

 

 

 

[11] Vgl. hier het commentaar van Don Jitzchak Abravanel op Misjna Avot 1,9.

Uitleg:

Wees als rechter uiterst voorzichtig met wat je zegt. Formuleer exact en niet op een wijze die voor meervoudige uitleg vatbaar is. Er zijn maar al te vaak personen, die er bij voorbaat opuit zijn om de woorden van een rechter te verdraaien en het proces ten gunste van een van de partijen te beïnvloeden, zodat een neutraal oordeel verstoord wordt.

Sjim'on ben Sjètach vulde de woorden van Rabbi Jehoeda ben Tabbai aan. Een volstrekt objectief oordeel veronderstelt ook een volstrekt neutrale houding tegenover beide procederende partijen. Om dat te realiseren moet een rechter zijn woorden op een goudschaaltje wegen, opdat hij niet een van beide partijen, hun verdedigers of getuigen ongewild aanzet tot leugenachtige verklaringen. Mogelijk mogen we de woorden van Sjim'on ben Sjètach beschouwen als een nader accent bij de waarschuwing van zijn leermeester Jehoeda ben Tabbai, die waarschuwde om geen verbintenis aan te gaan met kwaadwillige lieden.[11]

 

 

 

[12] Sjemaja en Avtaljon, vijfde generatie van 'zoegot' (rabbijnenparen), laat eerste eeuw voor de jaartelling. Zij zouden beiden afstammen van proselieten (vgl. Babylonische Talmoed, Sanhedrin 96a, Gittien 57b.

 

   Sterc.gif (5478 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[15] Zie Avot de-Rabbi Nathan, noesach b, ed. S. Schechter p. 23a [45].

 

 

 

 

 

 


Avot de-Rabbi Nathan Hoofdstuk 11

Tekst Avot de-Rabbi Nathan, begin  22b

Sjemaja en Avtaljon[12] hebben (de traditie) van hen ontvangen.
Sjemaja zegt: Heb (het) werk lief en haat rabbanoet (het rabbijn zijn)[13], en raak niet bekend bij (met) de autoriteiten (de heersende macht).[14] 

'Heb (het) werk  lief.' Hoe moeten we dit verstaan? Dit leert dat een mens ervan moet houden om te werken en dat hij geen afkeer van werk mag koesteren; want zoals de Tora is gegeven door middel van een verbond, zo is ook het werk gegeven door middel van een verbond, er is immers gezegd: 'Zes dagen zul je werken en al je werk verrichten, maar de zevende dag is een rustdag (sjabbat) voor de Eeuwige, jouw God' (Ex. 20:10).

Uitleg:

Werken - een belangrijk gebod
Ook deze uitspraak past binnen het kader van Spreuken der Vaderen als instructieboek aan komende Tora-geleerden, rechters en bestuurders. De plicht tot werken wordt in de uitleg teruggevoerd op de het gebod van de sabbatsrust.
De Sjabbat kenmerkt de Tora als 'ot beriet' (teken des verbonds): 'Wel, Mijn Sjabbatdagen zullen jullie in acht nemen, want dit is een teken tussen Mij en jullie gedurende jullie geslachten etc.' (Ex. 31:13). Er bestaat geen echte rust zonder daaraan voorafgaand werken. Er moet iets begonnen en gaande zijn om mee te kunnen stoppen (sjavat = stoppen, rusten) en om ergens van uit te rusten: arbeid! Daarom behoort werken evenzeer tot dit verbond als de heilige rustdag, de Sjabbat. Evenals het vieren van de Sjabbat, is werken een goddelijke gebod: 'Zes dagen zul je arbeiden en al je werk doen.' (.Ex.20:9).* 


»Het gebeurde dat Rabbi Josjijahoe zijn spullen de vooravond van de Sjabbat, vlak voor het invallen van de duisternis, verplaatste van de ene ruimte naar de andere en van de ene hoek naar de andere. Men sprak tot hem: 'Rabbi, waarom doe je dat?' Hij antwoordde hun: 'Opdat de sjabbat (rust) over ons komt. Er is immers gezegd: 'En op de zevende dag rustte (sjavat) Hij en herademde' (Ex. 32:17). Hij rustte uit van werk en herademde van het nadenken.«[15]

Rabbi Josjijahoe vond dat hij pas echt Sjabbat kon vieren door op deze dag uit te rusten van daaraan voorafgaande heuse fysieke inspanning.

Het is een ideaal van de Rabbijnen om Tora-studie te combineren met arbeid. De grootste Wijzen verrichtten werkzaamheden, vaak eenvoudig handwerk. Wanneer Sjemaja hier maant om een openbare functie - zoals dat van rabbijn - te mijden, bedoelt hij mogelijk dat je die functie niet exclusief mag verrichten, zonder naast de studie ook nog op een andere manier het dagelijkse kost te verdienen. Zoals de spreukendichter zegt: ‘Welvaart die voortkomt uit ijdelheid zal verminderen; wie met de hand verzamelt, zal vermeerderen’ (Spr. 13:11). Heb het werk van rechter lief, maar schuw de eer die dit ambt met zich meebrengt.

Het Tora-vers ‘Ik stel je voor de keuze tussen leven en dood, zegen en vloek (…) kies voor het leven’ (Deut. 30:19) legde Rabbi Jisma'él als volgt uit: ‘Kies voor een handwerk.’[16] Onnodige ledigheid is als een vloek die de dood brengt. Economische zelfstandigheid is van groot belang voor het innemen van een onafhankelijke en objectieve positie, zoals het spreekwoord luidt: 'Wiens brood men eet, wiens woord men spreekt!'




[13] D.w.z. het vervullen van een publieke functie binnen de gemeenschap.


[14] Zie Misjna Avot 1,10.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

* Hoe belangrijk dit gebod geacht werd, blijkt wel uit de herhalingen ervan in de Tora: Ex. 23:12; 31:15; 34:21; 35:2; Lev. 23:3; Deut. 5:13.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[16] Zie Jeruzalemse Talmoed Pea 1, 115b.

 


De Schepper Zelf gaf het voorbeeld

In Avot de -Rabbi Nathan, versie b, is een uitleg overgeleverd die de liefde voor en de plicht tot werk terugvoert op het voorbeeld van de Allerhoogste:

»'Heb werk lief' - Een mens is verplicht om te houden van werk en om werk te verrichten. Volgt dit niet uit een redenering van licht naar zwaar? Indien de Heilige, Hij zij gezegend, aan wie de wereld en haar volheid toebehoort, de wereld slechts geschapen heeft door het woord - er is immers gezegd: 'Door het woord van de Eeuwige werden de hemelen gemaakt' (Ps. 33:6) - en indien over Hem (al) geschreven is dat Hij werk heeft verricht - zoals geschreven staat 'het werk dat hij verricht had' (Gen. 2:2) - hoeveel te meer dan (is) de mens (verplicht met liefde en toewijding te werken).«[17]

De Wijzen gaan ervan uit dat de Schepper Zijn wereld uit liefde en met toewijding heeft geschapen, hoeveel te meer dan is de kleine mens - Gods evenbeeld - tot liefde voor werk verplicht. Zo hoog acht de Schepper werk, dat Hij Zijn eigen creatieve spreken 'werk' noemt.













[17] Zie ed. S. Schechter p. 44 (22b).

 

 

 

 

 

 

 

[18] Zie in dit verband B. Netanyahu, Don Isaac Abravanel, Statesman and Philosopher, Philadelphia 1982,  part one.


De gevaren van een hoge positie

Volgens de uitleg van Don Jitzchak Abravanel op Misjna Avot raadt Sjemaja het aanvaarden van een functie als rechter, diplomaat (sar) of bestuurder (parnas en manhieg) ronduit af, aangezien men met een dergelijke functie altijd wel fouten maakt. De noodzakelijke omgang in dergelijke openbare ambten met de heersende overheid (de koning, gouverneur of bezettende macht) brengt sowieso allerlei gevaren met zich mee. Afgezien daarvan laat een dergelijke functie weinig tijd over voor onbekommerde Tora-studie. Abravanel baseerde zijn uitleg mede op persoonlijke ervaringen als politicus en financier aan het Portugese en Spaanse hof. Ondanks of juist vanwege zijn hoge functies aan het hof moest hij ten tijde van koning João II vluchten uit Portugal en later onder het koningspaar Ferdinand en Isabella uit Spanje. Ook zijn hoge positie in het koninkrijkje van Napels in Italië, waarheen hij uiteindelijk gevlucht was, bracht hem in gevaar en deed hem nogmaals op de vlucht slaan.[18]  Met name de waarschuwing verre van heersende autoriteiten te blijven, sprak Abravanel op grond van die persoonlijke ervaring aan:

»Deze woorden (van Sjemaja) zijn gerechtvaardigd, want al mijn dagen heb ik een vooraanstaande positie bekleed aan de hoven van koningen en in hun bolwerken verkeerd. Wee hem die bekend met hen is en in nauw contact met hen komt; maar hoe gelukkig is degene die verre van hen  en van hun eerbetoon blijft en die hen niet te na komt.«[19]

 

 

 

 

 

 

 

 

[19] Don Jitzchak Abravanel, commentaar bij Misjna Avot 1,10.

[20] H. Reisman, Ijjoeniem be-Pirké Avot, Tel Aviv 2001, p. 98.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[22] Zie Flavius Josephus, Antiquitates, boek 15, cap. 1-4.


H. Reisman
[20] wijst erop (in diens commentaar bij Misjna Avot), dat het woord 'rabbanoet' (rav) verschillende betekenissen bezit: een bestuurder, een rabbijn, een leraar of een geëerd en achtenswaardig persoon. In de tijd van Sjemaja en Avtaljon zal de term 'rabbanoet' de brede betekenis hebben genoten van een 'openbaar en achtenswaardig ambt'. De term verwees in die tijd nog niet specifiek naar de functie van rabbijn(rechter). In de Amoreïsche tijd begon men in Babylonië achtenswaardige personen met de titel 'Rav' aan te duiden.
H. Reisman kritiseert de opvatting dat Sjemaja zou oproepen om maar liever niet het rechtersambt te aanvaarden. Dit zou in tegenspraak zijn met wat zijn leermeesters hem leerden. Reisman legt de spreuk zo uit: heb het werk lief dat met de functie van rechter of rabbijn gepaard gaat, maar haat het aspect van waardigheid en eer dat met zo'n functie verbonden is!
Uiteraard kunnen we 'werk' wel degelijk ook algemener opvatten, want de Wijzen hebben werk - juist ook handwerk - aangeprezen. Met zijn uitspraak wil Sjemaja vooral waarschuwen om erebaantjes en openbare functies niet na te jagen, maar wel de verantwoordelijkheid te aanvaarden zo een dergelijke functie op je weg komt.

De waarschuwing van Sjemaja om geen 'rabbanoet' na te streven sluit - zoals al aangeduid - aan op wat Sjemaja doet volgen: 'en raak niet bekend met (bij) de heersende macht.' Zijn waarschuwing gaat mogelijk terug op persoonlijke ervaring. Hij kon zich herinneren hoe zijn leermeester in de dagen van Makkabeeër-koning Jannai naar Egypte vluchtte om zich aan de risico's van de hoge politieke functie van 'Nasie'[21] (hoofd van de academie) te onttrekken. Wie opvalt bij de op macht beluste autoriteiten en te veel in beeld is, loopt gevaar. Maar ook in de eigen generatie van Sjemaja (en Avtaljon) was de dreiging voelbaar van een achterdochtige koning Herodus (de Grote), die iedere reële en denkbeeldige tegenstander uit de weg ruimde. Mogelijk kunnen we Sjemaja en Avtaljon identificeren met Samaias en Pollio, een tweetal wier gespannen verhouding met koning Herodus door Flavius Josephus is beschreven in zijn historische boek over de Oudheid van Israël.[22] De strategie en het advies van Avtaljon aan zijn tijdgenoten was om wel kritisch te blijven maar de open confrontatie met de autoriteiten (Herodus) zoveel mogelijk te mijden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[21] De Nasie was met name ook verantwoordelijk als representant van de Wijzen en de gemeenschap bij de heersende autoriteiten!

 


'En dat hij geen afkeer van werk mag koesteren'
. We mogen dit beschouwen als een zinvolle aanvulling aan de eis om van je werk te houden. Want niet alle werk kun je liefhebben. Soms is het al heel wat om geen afkeer te hebben van onaangenaam werk zoals dat van een leerlooier. Zo zeggen de Wijzen vanuit hun realistische kijk: 'De wereld kan niet voortbestaan zonder parfumeur en zonder een leerlooier; gelukkig is hij wiens beroep dat van een parfumeur is, maar wee hem wiens beroep dat van leerlooier is.'
Toch mag de mens werk niet haten, want alle werk moet worden gedaan. Niet voor niets formuleert de Tora: 'Zes dagen zul je arbeiden en al je werk doen.' (Ex.20:9).[23]






[23] Zie commentaar van Rabbi Eliahoe ben Avraham van Delyatin, p. 27; in verwijzing naar Babylonische Talmoed Pesachiem 65b'

 

 

         Boekklkl.gif (8026 Byte)


'Ledigheid is des duivels oorkussen'


      Boekklkl.gif (8026 Byte)

 

    Sterc.gif (5478 Byte)

[3] Letterlijk: geheiligd.


Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 22b

Rabbi Akiva zegt: Er zijn tijden dat een mens werk verricht en gevrijwaard blijft van de dood; en er zijn tijden dat de mens geen werk verricht en de dood(straf) aan de Hemel schuldig is.[1] Hoe is dat dan? Zoals wanneer een mens de gehele week blijft zitten zonder werk te verrichten. Op de vooravond van de Sjabbat[2] heeft hij niets te eten, maar hij heeft (aan de Tempel) gewijd[3] geld in huis. Als hij daarvan neemt en eet,[4] dan is hij de dood(straf) aan de Hemel schuldig.
Maar wanneer hij arbeider is en betrokken was bij de bouw van het tempelheiligdom, ook al heeft men hem als loon gewijd geld gegeven (uit de tempelfondsen), wanneer hij daarvan neemt en eet, blijft hij gevrijwaard van de dood(straf).

[1] D.w.z. dat hij zich schuldig maakt aan een vergrijp waarover de hemel de doodstraf verordend heeft.

 

[2] De vrijdag-avond waarmee de Sjabbat begint.

[4] Dat wil zeggen: voedsel koopt met dat geld.
















      Qkopchassied2.gif (8033 Byte)


Uitleg:

Rabbi Akiva bracht onder de aandacht hoe hoge prioriteit werk geniet in de belevingswereld van de Wijzen. Fysieke arbeid is zo belangrijk, dat de Hemel soms om wille hiervan een ernstige overtreding door de vingers ziet. Heiliging door middel van fysieke inspanning geniet duidelijk een hogere waardering dan heiliging van stoffelijke dingen die slechts een materiële waarde vertegenwoordigen. Daarom ook prefereren de Wijzen gemiloet chasadiem - het verrichten van concrete daden van liefdadigheid zoals ziekenbezoek - boven tzedaka - een materiële vorm van liefdadigheid zoals het geven van aalmoezen.

Een in dit opzicht treffende anekdote wordt verteld over de chassidische eerste opperrabbijn van de staat Israël, Rabbi Avraham Jitzchak Kook. Hij had hoge waardering voor handarbeid en het bewerken van het land naast studie en gebed. Evenals Rabbi Akiva deed ook hij een opmerkelijke uitspraak. Men polste eens hoeveel consideratie Rabbi Kook kon opbrengen voor jonge arbeiders, die zich weliswaar inzetten voor de opbouw van het land Israël, maar niet langer nauwgezet de religieuze cultuur en rituelen van hun voorouders in ere hielden. Leidt zoiets niet tot een verworden atheïstische staat? Dit was het verrassende antwoord van de chassidische opperrabbijn:

»Enkel de Hogepriester mocht het Heilige der Heiligen binnengaan. En hij kon daar uitsluitend binnentreden op de meest heilige dag van het jaar, Grote Verzoendag. Zelfs dan mocht hij daar slechts binnengaan na een uitgebreid ritueel van purificatie te hebben ondergaan. Maar wanneer het de ruimte van Heilige der Heiligen moest worden gerestaureerd, kon iedere eenvoudige arbeider op een willekeurige dag binnengaan, zonder speciale ceremonie, met zijn bevuilde werkkleding en gereedschappen, om zijn schilderwerk en timmerwerk te verrichten.' 'Het zelfde is waar', zo maakte hij duidelijk, 'wat betreft het land Israël. Juist op dit moment zijn wij bezig met het herstel van het heilige land. Terwijl de opbouw plaatsvindt, zijn alle details van heiligheid en religieuze observantie tijdelijk buiten werking gesteld totdat het land weer klaar is voor de dienst aan God.'[5]

 

 

 

 

 

 

 

 

 






[5] Zie D.P. Elkins, Shepherd of Jerusalem, A Biography of Abraham Isaac Kook, Northvale-London, 1995, p. 107.  

 

[7] Dus inclusief de rustdag van de Sjabbat.
** De avond waarmee de Sjabbat begint


  Sterc.gif (5478 Byte)


Tekst Avot de-Rabbi Nathan, slot p. 22b

Rabbi Dostai[6] zegt: 'Hoe kan het dat wanneer iemand alle zes dagen (van de week) geen werk verricht, dat hij dan (uiteindelijk) alle zeven dagen werk zal verrichten?[7] Wel, stel dat hij alle dage van de (sjabbats)week blijft zitten en geen werk verricht. Dan zal hij op de vooravond van de Sjabbat niets te eten hebben. Dan gaat hij op weg en komt tussen een bende rovers terecht. Ze grijpen hem, slaan hem in de boeien en dwingen hem (ook) op de Sjabbat werk te verrichten. En dit alles (overkomt hem) omdat hij de zes (week)dagen geen werk heeft verricht.

 

 

[6] Rabbi Dostai, Tanna'iet (tweede helf tweede eeuw van de jaartelling). Zijn leermeesters waren onder meer Rabbi Me'ir en Rabbi José ben Chalafta. 

 

Uitleg:

Het vruchtbare verbond tussen werken en rusten
Het verhaal van Rabbi Dostai vormt een illustratie bij ons spreekwoord: 'Ledigheid is des duivels oorkussen.' Wie niet werkt komt allicht in slecht gezelschap terecht en in een omgeving waar zijn goede normen en waarden al of niet gewild teloorgaan.

 

[8] Vgl. i.v.m. werk verder Gen. 2:15, Ex. 20:9; Deut. 14:29; Ps. 128:34.

‘Zes dagen zul je arbeiden en al je werk verrichten, maar de zevende dag is een rustdag voor de Eeuwige, jouw God, niet zul je enig werk verrichten, jij noch je zoon, noch je dochter, noch je knecht noch je dienster, noch je rund, noch je ezel, noch je kleinvee, noch de vreemdeling in je poort, opdat je knecht en je dienster uitrusten zoals jij’ (Deut. 5:13-14) - zelfs de dieren hebben recht op rust.[8] Zes dagen zijn er om te werken, en om evenals de eerste Adam de wereld in te gaan. Mensen heersen over de dieren in het veld en over de vissen in de zee. Wetenschap en cultuur, het exploiteren van wat moeder aarde schenkt, zijn niet per definitie slecht! Maar mensen moeten ook iets van de tweede Adam in zich meedragen, opdat zij niet aan hun eigen zucht tot maakbaarheid ten onder gaan. Daarom moet Israël Sjabbat vieren en tijd maken voor reflectie. Alleen door meditatie, door een dag per week te toeven op dit eiland in de stroom van de  tijd, kan men zijn werk bewust een plaats geven binnen het verhaal van God en mens. Zonder die momenten van bezinning en genieten zal het zeker mis gaan.[9]








[9] Zie M. van Loopik: 'Zes dagen zult ge arbeiden - Arbeid in het Oude Testament en in de Joodse traditie', in: Speling - Tijdschrift voor bezinning, (2010/3), p. 70-75.

 


Dit inzicht verleent des te meer ironie aan het leerzame verhaaltje van Rabbi Dostai. Niemand kan toe zonder een dag van rust en reflectie, maar ook geen mens kan toe zonder werk en inspanning. Juist in deze afwisseling ligt de menselijke waardigheid besloten. Juist de afwisseling garandeert duurzaamheid van het speciale bestaan als mens, in onderscheid met de dieren. Bewust gekozen ledigheid voert allicht tot verloedering, zoals een obsessieve gerichtheid op werk - zonder momenten van rust en reflectie - daar eveneens toe kan leiden. 

 

         Qkopchassied2.gif (8033 Byte)


De ezel, het veulen en de zeug

»Een man bezat een ezel, een jonge merrie (veulen) en een zeug. Hij voedde de ezel en het veulen met mate maar mestte de zeug overdadig vet. Het veulen sprak tot de ezel: 'Wat een dwaas! Wij die al zijn werk verrichten geeft hij nauwelijks te eten, maar de zeug die de gehele dag niets doet stopt hij helemaal vol.' De ezel sprak daarop tot het veulen: 'Wacht maar af en zie wat er gaat gebeuren!' Zodra de tijd van Calendae (Romeinse feestdag) aanbrak, werd het varken gegrepen en gedood. Daarop wilde men aan het veulen haver voeren maar ze weigerde en raakte het niet aan. Haar moeder sprak tot haar: 'Maak je niet druk, niet het eten is de oorzaak (van de dood van de zeug) maar haar ledigheid.'«[10]

Qkopchassied.gif (8057 Byte)
[10] Uit Jalkoet Sjim'oni Esther (3), opgenomen in M. Meiseles, Judaism Thought and Legend, p. 357-358.

 

 

Ga naar voortzetting  sjioer 58 (Avot de-Rabbi Nathan p. 23a) Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

©  2012, dr. Marcus van Loopik, Hilversum

 

 

Naar vorige pagina (Avot de-Rabbi Nathan p.  21):  Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

Naar het begin van de cursus (Avot de-Rabbi Nathan p. 1): Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

Gaarne reacties en feedback: m.loopik50@upcmail.nl   Basisknopkl.jpg (825 Byte)