Olijf.gif (4574 Byte)


Naar hoofdpagina:
  Basisknopkl.jpg (825 Byte).

Avot de-Rabbi Nathan (25a-25b)

(Spreuken der) Vaderen van Rabbi Nathan

(idrasj, tekst en commentaar

Dr. Marcus van Loopik
Medewerker Stichting Pardes te Amsterdam, © 2012
Niets van deze website mag op enigerlei wijze worden vermenigvuldigd of openbaar worden gemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van bovengenoemde auteur


Een leugentje om bestwil


     
      Olijfb.gif (5153 Byte)

 

 

[1] Editio Wilna: 'doet '.

 

 

       Sterc.gif (5478 Byte)

(Eind tekst 24b) begin tekst Avot de-Rabbi Nathan 25a:

En evenzo, wanneer twee mensen met elkaar twistten, dan ging Aharon bij één van hen zitten en sprak tot hem: 'Mijn zoon, let op wat jouw kameraad zegt;[1] terwijl hij zich op de borst [let. het hart] slaat en zijn kleren scheurt,[2] zegt hij: "Wee mij, hoe kan ik mijn ogen opheffen en mijn kameraad aanzien? Ik schaam mij voor hem, want ik heb verachtelijk tegenover hem gehandeld!''' Hij bleef dan bij hem zitten totdat hij de vijandigheid (naijver) uit zijn hart had verdreven. Dan ging Aharon bij de ander zitten en sprak (ook) tot hem: 'Mijn zoon, let op wat jouw kameraad zegt;  terwijl hij zich op de borst slaat en zijn kleren scheurt, zegt hij: "Wee mij, hoe kan ik mijn ogen opheffen en mijn kameraad aanzien? Ik schaam mij voor hem, want ik heb verachtelijk tegenover hem gehandeld."' Hij bleef (ook) bij hem zitten totdat hij de vijandigheid (ook) uit zijn hart verdreven had. Wanneer zij elkaar (vervolgens) troffen, omarmden ze elkaar en kusten elkaar. Daarom is er gezegd: 'En zij huilden om Aharon dertig dagen (lang), het gehele huis Israëls' (Num. 20:20). 





[2] Zie voor toevoeging aan tekst commentaar beneden.

 

 

Uitleg:

{'En evenzo ...' - Aharon deed alles om de indruk te wekken dat beiden personen door berouw werden gekweld om wat zij hun naaste hadden aangedaan. In 'handschrift Epstein' (van Avot-de Rabbi Nathan) is - na: 'terwijl hij zich op de borst slaat en zijn kleren scheurt ...' (ten teken van berouw en omkeer) - nog toegevoegd: 'oe-mechannék da'ato';  letterlijk: 'en zijn geest verstikt'. In 'handschrift Vaticanum is toegevoegd: 'wechonék et atzmo' - 'en zichzelf verstikt', of  'en zich verhangt'.  'Handschrift New York' voegt toe: 'oe-mechannék da'ato oe-metallesj sa'aro' - 'en zijn geest verstikt en (zich) de haren uit (het hoofd) trekt'. Evenzo in Jalkoet Sjim'oni, Mal'achi, par. 588. Het gaat hier duidelijk om een hyperbolische aanduidingen van diepe spijt.}[3]

Waarheid en vrede
Vrede is zo belangrijk, dat soms de waarheid daarvoor wijken mag. Zodoende suggereert Aharon dat de compagnon van de eerste man die hij benadert door verstikkend berouw wordt gekweld, hoewel hij die persoon in feite nog helemaal niet gesproken heeft. De midrasj laat hier een conflict zien tussen twee belangrijke rabbijnse en Bijbelse waarden: waarheid en vrede. In de aggada en midrasj worden dergelijke waardeconflicten doorgaans in de vorm van een verhaal verhelderd en beslecht. Dit gebeurt doordat de hoofdpersoon van het verhaal - ons ten voorbeeld - op zinvolle wijze een prioriteit tussen beide waarden stelt. Aharon - hier de hoofdpersoon van het verhaal - kiest voor de vrede boven de waarheid en bevindt zich zo te zeggen  in goed gezelschap. Niemand minder dan God Zelf offerde immers een stukje waarheid op aan het tot stand brengen van de vrede:

»[Rabbi Sprak: Alle leugens zijn verboden, maar het is toegestaan een leugen te uiten om vrede te bewaren, zoals we vinden met betrekking tot Sara ...]*

»Bar Kappara sprak: Groot is de vrede, want zo vinden wij dat de Tora een leugen gesproken heeft om vrede te stichten tussen Avraham en Sara, er is immers gezegd: 'Want Sara lachte in zichzelf (zeggend): Zal ik wellust ondervinden nadat ik verwelkt ben, terwijl mijn heer (al) oud is?' (Gen. 18:12). De engel veranderde (haar woorden om wille van de vrede), (haar woorden als volgt weergevend en) zeggend:  'Zal ik werkelijk baren, terwijl ik oud ben geworden?' (Gen. 18:13).«

»Bar kappara sprak: Groot is de vrede, want zo vinden we (ook) ten aanzien van de profeten, dat zij een leugen hebben gesproken om vrede te stichten tussen Manoach en zijn echtgenote, want de Schrift zegt: 'Je bent onvruchtbaar' (Richt. 13:3), maar uiteindelijk spreekt hij (de engel) ten aanzien van haar helemaal niet over onvruchtbaarheid.«[4]

Niet alleen in de Tora zien we de waarheid soms opgeofferd aan het belang van de vrede, maar ook bij de profeten. Het boek Richteren behoort tot de zogeheten 'vroege profeten'. Een engel benaderde volgens dit boek de vrouw van Manoach aldus: 'Zie toch, jij die onvruchtbaar bent en nooit hebt gebaard, jij zult zwanger worden etc.' (Richt. 13:3). Wanneer de vrouw van Manoach later de woorden van de engel aan haar echtgenoot weergeeft, geeft zij datgene wat de engel werkelijk heeft gezegd bewust in een verkorte vorm weer: 'Hij zei tot mij: Zie je bent zwanger en je zult een zoon baren' (Richt. 13:7). Dit profetische geschrift laat dus kritiekloos de vrouw een halve waarheid tot haar man spreken. Dit gebeurde immers om wille van de vrede. Een Jiddisch spreekwoord zegt: 'Een halve waarheid is een hele leugen.' En zo'n 'hele leugen' mag je soms uitspreken, omdat - als het erop aankomt - vrede boven de strikte waarheid behoort te gaan.









[3] Zie ook de uitgebreide toelichting bij L. Finkelstein, Mavo Le-Massechtot etc., p. 122

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

* Tussen haken is hier een alternatieve opening van de midrasj weergegeven.

 

 

[4]  Dčrčch Erčtz Zoeta 11 (Pčrčk ha-Sjalom); zie mijn opmerkingen en verdere verwijzingen: M. van Loopik, The Ways of the Sages and the Way of the World, p. 340-341.

 

 

 

       Sterc.gif (5478 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

* Zie uitleg beneden.

 

 

 

 

 

 

 

[6] Avot de-Rabbi Nathan, noesach b, ed. S. Schechter p.25b (50).

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 25a


Een andere verklaring. Waarom weenden (al) de Israëlieten dertig dagen lang om Aharon? [en niet alleen de mannen zoals na het overlijden van Mosjč].* Omdat Aharon een waarachtig oordeel velde overeenkomstig zijn waarheid. Hoe dat zo? Hij sprak niet tot een man: 'Jij hebt verachtelijk gehandeld', of  tot een vrouw: 'Jij hebt verachtelijk gehandeld.' Daarom is er gezegd: 'En het gehele huis Israëls huilde om hem, dertig dagen lang' (Num. 20:20). Maar van Mosjč die hen met harde bewoordingen terecht wees, is gezegd: 'En (alleen) de zonen Israëls weenden om Mosjč' (Deut. 34:8).**

[Een - op grond van de weergave in Jalkoet Sjim'oni - voorgestelde en gecorrigeerde tekst luidt:

»Een andere verklaring: Waarom weenden (alle) Israëlieten om Aharon, dertig dagen lang, zowel de mannen als de vrouwen? Omdat Mosjč een oordeel velde (strikt) overeenkomstig zijn waarheid. Maar Aharon sprak nooit tot een man 'Jij hebt verachtelijk gehandeld', of tot een vrouw 'Jij hebt verachtelijk gehandeld'. Daarom is er gezegd: 'En het gehele huis Israëls huilde om hem, dertig dagen lang.' Maar van Mosjč die hen met harde bewoordingen terechtwees, is gezegd: 'En de zonen Israëls weenden om Mosjč' (Deut. 34:8).]«[5]

Uitleg:

Het verdriet om de dood van een vredestichter
Na het verscheiden van Aharon huilden zowel de vrouwen als de mannen (en de kinderen) dertig dagen lang. Bij het verscheiden van Mosjč huilden slechts de mannen. Waarom dit verschil? Aharon trad voortdurend op als 'mediator' en vredestichter. Dat deed hij ongetwijfeld ook vaak bij huwelijkse twisten.

Zoals aangegeven in Noesach b van Avot de-Rabbi Nathan:

»En zo, wanneer een man ruzie had met zijn echtegenote en hij haar zijn huis uit had gestuurd; dan ging Aharon naar hem toe en sprak tot hem: 'Mijn zoon waarom maak je ruzie met je vrouw?' En als hij dan antwoordde: 'Omdat zij mij slecht behandeld heeft', dan sprak hij tot hem: 'Welnu, Ik sta borg voor haar dat zij jou vanaf  nu niet slecht meer zal behandelen'; vervolgens ging hij naar zijn echtgenote en sprak tot haar: 'Mijn dochter, waarom maak je ruzie met je man?' Wanneer zij dan sprak: 'Omdat hij mij geslagen heeft en gekleineerd'; dan sprak hij: 'Welnu, ik sta borg voor hem dat hij je vanaf nu niet meer zal slaan en kleineren.' En daarmee ging Aharon alle dagen door, totdat hij (de echtgenoot) haar weer in zijn huis toeliet. En wanneer zij dan zwanger werd en een zoon baarde (dan noemde zij die Aharon) en sprak: 'Deze zoon is mij slechts gegeven door de verdienste van Aharon.' En er zijn er die zeggen: 'Meer dan drieduizend Israëlieten droegen de naam Aharon.'«[6]

Daarom weenden juist ook de vrouwen en de kinderen[7] bij de dood van Aharon, vanwege hun persoonlijke erkenning voor de bemiddelende rol die hij had gespeeld als vredestichter! Aharon sprak - als 'mediator' - geen hard oordeel uit zoals Mosjč dat deed - als rechter - met een absolute scheiding tussen schuldige en onschuldige. Aharon sprak wel een waarachtig oordeel uit, 'overeenkomstig zijn waarheid.' Dat wil zeggen een oordeel waarin recht werd gedaan aan de volledige waarheid van alle bij het rechtsgeding betrokken personen. Aharon had oog voor de complexiteit van een twist en hij schonk aandacht aan het grote of kleine gelijk van beide partijen. Hij oordeelde niet in puur zwar-wit, maar erkende de grijstinten van onderlinge menselijke verhoudingen. Hij wist dat doorgaans beide partijen hun aandeel hebben in de totstandkoming van een ruzie en een daaruit resulterend rechtsgeding. Hij wenste de schuld niet als een onaangedaan beoordelaar eenzijdig bij een van beide partijen te leggen. Hij wilde geen eensluidend gerechtelijk vonnis vellen, vanuit de praktische overweging dat het recht nu eenmaal eist dat een schuldige en een onschuldige wordt aangewezen. De rol van 'mediator' was Aharon meer op het lijf geschreven dan die van een rechter die zich altijd exact aan de toepassing van regels houdt. 
Dat was het grote verschil tussen Aharon en Mosjč. De laatste stond pal voor de nauwgezette toepassing van rechtsregels. Hij toonde zich daardoor - althans voor het oog - minder empathisch. Hij liet het soms schrijnende verschil tussen recht en rechtvaardigheid zijn zuivere oordeel en juridische deskundigheid niet beďnvloeden.

* Deze toegevoegde gedachte is mede ontleend aan de weergave van deze traditie in Jalkoet Sjim'oni.

 

** Zo In editie S. Schechter en in vertaalde weergave van A. Cohen, The Minor Tractates of the Talmud, I, p. 72.

 

 

 

 

[5] Zo de weergave in editie J. Goldin, The Fathers According to Rabbi Nathan, p. 64; zie Jalkoet Sjim'oni Deut. par. 764; vgl. ook de aantekeningen  in Avot de-Rabbi Nathan, ed. S. Schechter. Wij geven hier toch de voorkeur aan de niet gecorrigeerde tekst, zoals direct hierboven weergegeven.
Zie overigens  Flavius Josephus, Antiquitates IV, 8, 48; volgens Josephus rouwklaagden ook de vrouwen bij de naderende dood van Mosjč door zich op de borsten te slaan. Er was een strijd tussen jong en oud over het hardste klagen.

 

 

 

 

 

 

[7] Zie in dit verband ook L. Ginzberg, The Legends of the Jews, III, p. 328-329; zie Jalkoet Sjim'oni, I, § 787 en Midrasj Lekach Tov op Deut. 31:14. 

 

 

 

 

 

 

















[10] Babylonische Talmoed, Sanhedrin 6b. 


'Een waarachtig oordeel overeenkomstig zijn waarheid'

Een waarachtig oordeel - zo onze uitleg bij de keuze voor de eerste versie (gekozen door S. Schechter) - is een oordeel dat met alle feiten en emoties rekening houdt en dat daarom neigt naar het sluiten van compromissen. Deze visie vinden we bevestigd in een verwante overlevering in de Babylonische Talmoed:

»Rabbi Eli'čzčr, de zoon van Rabbi José de Gallileeër, zegt: Het is verboden (bij een gerechtelijk vonnis te bemiddelen (en een compromis te sluiten); en wie bemiddelt (en een compromis sluit), begaat (daarmee) een overtreding; en wie een bemiddelaar zegent, veracht (het recht van) de Eeuwige, er is immers geschreven: 'Hij die een bemiddelaar ('botzéa') zegent, veracht de Eeuwige' (Ps. 10:3). Maar laat het recht (liever) de berg doorklieven,[8] er staat immers geschreven: 'Want het rechtsoordeel is aan de Eeuwige' (Deut. 1:17). [9] En zo placht Mosjč te zeggen: 'Laat het  recht de berg doorklieven.' Maar Aharon had de vrede lief, hij achtervolgde de vrede en hij bewerkstelligde vrede tussen een mens en zijn naaste. Er is immers gezegd: 'De Tora van waarheid (waarachtig recht) was in zijn mond, ongerechtigheid werd niet gevonden op zijn lippen, hij wandelde met Mij in vrede en hij heeft velen afgehouden van ongerechtigheid' (Mal. 2:6).«[10]

In Noesach b van Avot de-Rabbi Nathan, wordt Mosjč dienovereenkomstig exclusief als 'rechter' aangemerkt. Aharon was geen rechter maar alleen 'mediator':

»Waarom weende geheel Israël om Aharon en weende om Mosjč slechts een gedeelte van hen (.d.w.z. de Israëlieten)? Mosjč was evenwel een rechter. Het is een rechter niet mogelijk om twee procederende personen tegelijkertijd onschuldig te verklaren, maar slechts de een onschuldig en de ander schuldig. Aharon was geen rechter maar iemand die vrede tussen een man en zijn naaste bewerkstelligde. Daarom huilde bij (het verscheiden van) Aharon geheel Israël, en huilde bij (het verscheiden) van Mosjč slechts een deel van hen.«

Deze uitleg past uitsteken bij de mening van Rabbi Eli'čzčr (de zoon van Rabbi José ha-Gelili) die het sluiten van een compromis door een rechter wilde verbieden, maar dit wel wilde toestaan aan een 'mediator' (die niet officieel als rechter bij het rechtsgeding functioneert).

 

 



[8] D.w.z. laat elk argument wijken voor een nauwgezette toepassing van het in de Tora beschreven recht.

 

[9] Menselijke overwegingen moeten daarom bij de toepassing van het recht buiten beschouwing blijven.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[12] Babylonische Talmoed,  ibid. Vgl. verder Sifré Devariem par. 17; Tosefta, Sanhedrin 1:2-3; Talmoed Jeroesjalmi  1,1 [18b].

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[13] D.w.z.: toon jezelf meegaand bij het begin van het geding, maar sta je op het punt de zaak te beslechten, geef dan het verder zoeken naar een compromis op.

 

 

 

 

 

[14] Zie Maimonides, Misjné Tora  Hilchot Sanhedrien 22:,4; Sjoelchan Aroech, Chosjčn Misjpat 12,2).


Excurs - juridische schikking en 'mediation'

Uit onderzoek van de bronnen blijkt mogelijk, dat een onderscheid gemaakt moet worden tussen twee vormen van schikking.

1) Een gerechtelijk compromis in geval van een civiel geschil tussen de procederende partijen, uitgesproken door een officieel gerechtshof: pesjara (grondbetekenis: 'oplossing').

2) Schikking (vergelijk) door 'mediation' door andere bevoegde beoordelaars van het conflict (dan de rechters van en gerechtshof): 'bitzoea'.
Men kan verschillende meningen onderscheiden in de Talmoed over een (vergekijk) schikking tussen procederende partijen.

a) Poging tot schikking is verplicht en de mogelijkheid daartoe moet bij ieder (civielrechtelijk) geschil als eerste mogelijkheid worden onderzocht.

Deze mening lijkt op die van Rabbi Jehosjoea ben Korcha. Hij was de mening toegedaan dat het zoeken naar een vergelijk tussen de partijen moet worden opgevat als een gebod. Alleen wanneer een vergelijk totaal niet lukt, zal een rechter bij het vonnissen de knoop uiteindelijk toch moeten doorhakken. Als bewijs van deze stelling voert hij Zech. 8:16 aan: 'Spreekt waarheid en een rechtsoordeel van vrede in jullie poorten.'
Ook de empathische houding van David - als rechter - strekt volgens Rabbi Jehosjoea ben Korcha latere generaties op dit punt tot voorbeeld: 'En David sprak een oordeel van gerechtigheid en rechtvaardigheid (tzedaka) over zijn gehele volk' (II Sam. 8:15).[11]  Alleen in geval van een compromis waarin alle strijdende partijen zich kunnen vinden, is sprake van recht dat verenigbaar is met het streven naar vrede en van een oordeel met compassie. Rabbi Josjoea ben Korcha voegde deze conclusie aan zijn visie toe:

'Zeker, waar strikt recht heerst, daar heerst geen (volledige) rechtvaardigheid (en ontferming); en waar rechtvaardigheid heerst, daar heerst geen (volledig) recht. Maar wat is dan het recht dat samengaat met rechtvaardigheid (en ontferming)? Wij moeten zegen: dat is schikking (het compromis).'[12] 

b) Schikking (bitzoea) is voor een gerechtshof in feite verboden, maar het bewerkstelligen van een compromis is wel mogelijk als alternatieve oplossing buiten de rechtspraak om.

Dit lijkt op de visie van Rabbi Eli'čzčr, de zoon van Rabbi José de Gallileeër, zoals hierboven weergegeven. Het slot van zijn uitspraak suggereert dat hij het zoeken naar een compromis als zodanig - zoals in het voorbeeld van Aharaon - niet ongunstig waardeert.

Sommigen hebben juist 'arbitrage' door een 'mediator' buiten het gerechthof om (bitzoea) willen tegengaan, opdat een gerechtshof bij het beoordelen van gevoelige zaken niet te snel afziet van de plicht om zelf vonnis te vellen. Dit verzet tegen een vergelijk buiten het recht om impliceert dus niet dat men zich ook uitspreekt tegen een pesjara - een door het gerechtshof zelf bewerkstelligd compromis. Alleen  bitzoea wordt afgewezen: schikking buiten het gerechtshof om. Zulke subtiele verschillen, zoals die tussen pesjara en bitzoea, maakt analyse van de verschillende opinies vrij complex.

c) Het zoeken naar een gerechtelijk compromis is (ook voor een gerechtshof) toegestaan, maar schikking is niet verplicht.

Zo was de mening van Rabbi Sjim'on ben Menasja. Het sluiten van een compromis is noch een gebod, noch verboden. In eerste instantie mag de rechter eventueel een compromis tussen beide partijen adviseren. Alleen wanneer hij alle relevante feiten heeft gewikt en gewogen en tot een vast oordeel is gekomen, mag hij niet langer aansturen op een compromis. Als bewijs voerde Rabbi Sjim'on ben Menasja aan: 'Als het doorlaten van water is het begin van een rechtsgeding, geef het op voordat het geding losbreekt' (Spr. 17:14).[13]                                            

De halacha
Deze uiteindelijke halachische ontwikkeling stemt nog het meest overeen met de opinie van Rabbi Jehosjoea ben Korcha. Een rechter is verplicht om eerst de procederende partijen tot het sluiten van een compromis te verleiden. Pas wanneer verzoening niet lukt, moet hij een neutraal vonnis vellen overeenkomstig de feiten. Hij zal dan zowel een schuldige als onschuldige moeten aanwijzen, de ene partij in het gelijk stellen en de andere in het ongelijk. Maar tot het laatst toe, totdat het vonnis definitief is geveld, blijft de mogelijkheid van een compromis open en aanbevolen. Zelfs na het uitspreken van een vonnis, blijft het alsnog sluiten van een schikking onder arbitrage van een andere bemiddelaar dan de rechter prijzenswaardig.[14]
Het sluiten van compromissen en daarmee het bevorderen van harmonie binnen de gemeenschap verdient bij de rechtspraak hoe dan ook de voorkeur. Het streven naar consensus over een schikking tussen de procederende partijen is het meest eigen aan het Bijbelse en rabbijnse concept van recht (naast dien: misjpat, tzedaka). In de beoefening van de joodse religieuze rechtspraak behoren rechtaardigheid en recht samen te gaan!! Joods recht is en blijkt - ondanks talmoedische meningsverschillen over schikking - uiteindelijk bovenal gericht op conflictregeling en op het bewerkstelligen van consensus tussen de procederende partijen, dit als bijdrage harmonie binnen de gemeenschap!

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[11] In het vervolg van de Talmoed-passage wordt echter verondersteld dat David niet een schikking trof, maar op een andere, creatieve manier recht en compassie combineerde. Hij wees eerst met strikte toepassing van het recht een schuldige en een onschuldige aan. Zo stelde stelde hij de crediteur in zijn recht, maar hij betaalde vervolgens voor de insolvente debiteur de rekening uit eigen zak, om ook aan diens waarheid (armoede en nood) recht te doen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Deze en verwante overleveringen bieden ruim tegenwicht aan het vaak gehoorde vooroordeel, dat de rabbijnse traditie de letterlijke toepassing van de wet automatisch zou willen doen prevaleren boven de geest ervan. Juist de rabbijnse rechtstraditie en rechtspraak toont zich vaak creatief en flexibel om de waarheid van het leven recht te doen, om recht en rechtvaardigheid tegenover alle partijen zoveel als mogelijk te doen samenvallen.

 

 

 

 

     


        Boekklkl.gif (8026 Byte)



Tora-geleerden, priesters en profeten


 

   

     Boekklkl.gif (8026 Byte)



* Oude drukken voegen hier nog verklarend toe: 'Omdat hij vrede stichtte tussen mannen en vrouwen. Daarna verenigden zij zich (d.w.z. bedreven zij de liefde) en  noemden zij het kind dat geboren werd naar zijn naam.'

Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan p. 25a

En bovendien, hoeveel duizenden waren er in Israël die bij de naam Aharon genoemd werden. Want zonder Aharon waren zij niet ter wereld gekomen.*

En er zijn er die zeggen, dat hierom gezegd is: 'En het gehele huis Israëls huilde om hem, dertig dagen lang' (Num. 20:20). Hoe zou iemand die Mosjč onze leraar zag staan huilen niet (ook zelf) huilen?! En er zijn er die zeggen: Wie El'azar en Pinchas - die twee Hoge Priesters waren** - zag staan huilen, hoe zou hij niet (ook zelf) huilen?!

** Niet in werkelijkheid hogepriesters, maar hier beiden zo genoemd omdat zij de plek van hun overleden vader innamen; vgl. commentaar (Ben Avraham) van Rabbi Eliahoe ben Avraham van Delyatin a.l.; vgl. ook editie ARN. van J Goldin, 189, noot 8.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

* Zie echter ook noot 6 in de voorafgaande les!

[1] Zie ook L. Ginzberg, The Legends of the Jews, III, p. 328-330; vgl. Jalkoet Sjim'oni, I, § 787; Massčchčt Kalla Rabbati 3,6 e.a.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

* Zie echter de Ethiopische midrasj beneden, volgens welke de echtgenote en kinderen van Mosjč vlak voor zijn dood nog in leven waren.


Uitleg:


De dood van Aharon en Mosjč - rechtvaardigheid en recht
Tot hier houdt de midrasj Avot de-Rabbi Nathan nog altijd vast aan de hoofdlijnen en doelstelling: instructie voor aankomende rechters. Aan hen wordt opgedragen om de onverbrekelijke band tussen recht en rechtvaardigheid in de joodse rechtspraak altijd in het oog te  houden. Opdat rechters hun liefde voor de wet en zijn regels combineren met realiteitszin en naastenliefde. Recht en waarheid zijn belangrijk, maar hoe velen in Israël zouden zelfs niet geboren zijn zonder het optreden van Aharon, die bereid bleek soms wat water bij de wijn te doen. Zijn creatieve en flexibele opstelling maakte hem uiterst geliefd, zowel in de hemel als onder de mensen!
Associatief zoomt de midrasj hier verder in op overeenkomsten en verschillen bij het verscheiden van Aharon, de 'mediator' en Mosjč, de rechter. Het feit dat beiden bij hun dood zo grootse eer hebben ontvangen, drukt de waardering uit voor zowel recht als voor compassie. Overigens met een lichte nadruk op compassie waarvoor het optreden van Aharon model staat.

Huilden bij de dood van Mosjč alleen een groot aantal mannen. Bij de dood van Aharon huilden alle mannen, en bovendien vrouwen en kinderen!* Vele duizenden in Israël beseften dat zij zonder de onophoudelijke pacificerende inzet van Aharon bij huwelijkse twisten zelfs nooit geboren waren.[1] Toen zij al die duizenden zagen huilen, barstte tenslotte 'geheel Israël' (Num. 20:20) in snikken uit.

Sommigen zoeken het verschil in heftigheid van rouw om Mosjč en Aharon niet in het functioneren van Mosjč als onverzettelijke rechter tegenover een meer meegaande Aharon als creatieve vredestichter. Het onderscheid lag volgens hen in de omstandigheden van hun beider dood. Toen Aharon stierf, leefde zijn broeder nog en ontlaadde zich het aanstekelijke verdriet van zijn zoon (de hogepriester) El'azar en kleinzoon Pinchas, twee zeer gerespecteerde leden van de gemeenschap. Hun openlijk geuite verdriet bracht de gehele gemeenschap tot heftige ontroering. Mosjč bezat echter bij het naderen van zijn zijn dood geen eigen kinderen en gezinsleden meer die hem konden bewenen. Daarom bleven de uitingen van rouw om Mosjč beperkt en beheerst, anders dan bij het verscheiden van Aharon.
De wat uitgebreidere weergave van Midrasj Jalkoet Sjim'oni  maakt het contrast nog uitgesprokener:


Sterven door 'de kus' van God

»Toen Mosjč getuige was van de diep gevoelde rouw om Aharon van zowel hemelingen als mensen, barstte hij  uit in een heftig wenen en sprak: 'Wee mij, dat ik nu alleen over ben gebleven! Toen Mirjam stierf, kwam niemand om haar de laatste eer te bewijzen. Alleen Ik en Aharon stonden bij haar baar en beweenden haar, rouwklaagden en begroeven haar. Bij de dood van Aharon, waren ik en zijn zonen aanwezig bij zijn baar om hem de laatste eer te bewijzen. Maar hoe dan zal het mij vergaan?! Wie zal bij mijn dood aanwezig zijn? Ik heb vader noch moeder meer, broer noch zuster, wie zal dan  om mij rouwklagen?'*
God sprak echter tot hem: : 'Wees niet bang, Mosjč, Ik zal jou onder grote praal Zelf begraven; en zoals de grot waarin Aharon ligt, is verdwenen, zodat niemand de plek weet waar hij ligt begraven, zo zal ook geen sterveling de plaats van jouw graf kennen. Zoals de engel des doods geen macht had over Aharon, die (daarom) stierf door de kus (van de Sjechina), zo zal de engel des doods ook geen macht hebben over jou en zul ook jij sterven door de kus.'«
[2]

 























































[2] Zie L. Ginzberg, The Legends of the Jews, III, p. 329-330, en het citaat uit Jalkoet Sjim'oni I, § 787









      Sterc.gif (5478 Byte)


























































4] Babylonische Talmoed, Megilla 11a.







 

[5] Midrasj Sjier ha-Sjiriem Rabba 4,5 § 1. Vgl. Bemidbar Rabba 2,1: Achttien maal ontvingen Aharon en Mosje gelijkelijk een opdracht van de Allerhoogste.


Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 25a slot
:

Op dat moment vroeg Mosjč om een dood zoals de dood van Aharon, omdat hij zag dat de baar van Aharon met grote eer was toebereid en dat vele groepen engelen om hem rouwklaagden. Deed hij dit verzoek in tegenwoordigheid van iemand anders? Nee, hij deed dit verzoek bij zichzelf en de Heilige, Hij zij gezegend, hoorde zijn gefluister. [Hoe weten wij dit dan?] Er is immers gezegd: 'Sterf op de berg die je bestijgt en word verzameld tot jouw volk, zoals Aharon jouw broer stierf op de berg Hor' (Deut. 34:8). Hieruit leer je dat Mosje om een dood vroeg als de dood van Aharon. 

Uitleg:
Met gelijk egard
Er was niemand aanwezig toen Mosjč bij de dood van Aharon in stilte zijn zorgen uitte over het hoe en waar van zijn eigen verscheiden. Geen sterveling hoorde van zijn angst om met minder honneurs de wereld te verlaten dan zijn oudere broer. Dus hoe kunnen wij dan van deze angst weten? We maken dit op uit de geruststellende woorden van God (tot Mosjč), Die de het naderende verscheiden van Mosjč op een lijn stelt met dat van Aharon. Aan God was de zorg van Mosjč dus wel bekend. God had Mosjč heimelijk afgeluisterd.

Zowel Mosjč als Aharon verlieten deze wereld - volgens de midrasj - op eervolle wijze, door middel van een kus van God. Dit concluderen de Wijzen uit de uitdrukking 'door de mond van God' (al pi ha-Sjém). Zo is over de dood van Aharon medegedeeld: 'En Aharon, de priester, besteeg de berg Hor op bevel van de Eeuwige (letterlijk: door de mond van de Eeuwige)' (Num. 33:38). Dezelfde uitdrukking keert terug in het bericht over de dood van Mosjč: 'En daar stierf Mosjč, de knecht van de Eeuwige, in het land Moab op bevel van de Eeuwige (door de mond van de Eeuwige) ' (Deut. 34:5). Beide broers stierven dus niet door het zwaard van de doodsengel maar door een kus van de Sjechina. 

Van gelijk gewicht
We komen opnieuw terug op de rode draad in Avot de-Rabbi Nathan als instructieboek voor aankomende Tora-geleerden. We zagen al herhaaldelijk hoe de midrasj in Avot de-Rabbi Nathan wijst op eigenschappen waaraan Tora-geleerden en toekomstige leiders van de gemeenschap moeten voldoen, zoals integriteit en eerlijkheid.
Tussen de regels door herinnert de midrasj eraan dat Tora-wijzen de opvolgers zijn van priesters en profeten. Daarom rusten op hen verscheidene taken tegelijk. Die van verklaarder van de wet, van kritische woordvoerder, van rechter en van pastorale begeleider. Door Mosjč en Aharon hier gelijkelijk te eren, is duidelijk dat hun beider functies (criticus, rechter, bemiddelaar en vredestichter) op evenwichtige wijze moeten zijn verenigd in een Tora-geleerde, die als rechter en leider van de gemeenschap optreedt.*


De twee parels van Israël - Mosjč en Aharon

Keer op keer onderstrepen de Wijzen de gelijkwaardigheid van Mosjč en Aharon. Ze tonen een evenwichtig respect voor de onderscheiden functies van de twee broers:

»'Dit is Aharon en Mosjč' (Ex. 6:26) - op elke plaats doet de Tora Mosjč voorafgaan aan Aharon; (maar) één keer zegt de Schrift: 'Dit is Aharon en Mosjč'. Dit leert dat zij aan elkaar gelijkwaardig waren.«[3]

»'Dit is Aharon en Mosjč' (ibid.) - gelijk in hun rechtschapenheid, van het begin tot het einde.«[4]


»'Jouw twee borsten [zijn als twee bokjes]' (Hoogl. 4:5) - dit zijn Mosjč en Aharon. Zoals deze twee borsten de schoonheid en het sieraad van een vrouw zijn, zo waren Mosjč en Aharon het sieraad van Israël. Zoals deze twee borsten vol melk zijn, zo voedden Mosjč en Aharon Israël met Tora-kennis (...) Zoals de ene borst niet groter is dan de andere, zo was het ook met Mosjč en Aharon. Zo staat geschreven: 'Dit is Mosjč en Aharon' (Ex. 6:27), maar er staat ook geschreven: 'Dit is Aharon en Mosjč' (Ex. 6:26). Het leert ons dat Mosjč in Tora niet groter was dan Aharon en Aharon niet groter dan Mosjč.
Rabbi Abba zegt: 'Vergelijk het met een koning die twee kostbare parels bezit en deze op de weegschaal legt, waarbij blijkt dat de ene niet groter (zwaarder) is dan de andere. Zo waren Mosjč en Aharon gelijk van gewicht.' Rabbi Chanina bar Pappa zegt: 'Gezegend zij de Alaanwezige, Die deze twee broers verkoos, want zij werden (beiden) slechts geschapen omwille van de Tora en ter ere van Israël.'«[5]

Het slot van deze overlevering wijst bovendien nog op de dienende taak van Mosjč en Aharon, die slechts leefden om de gemeenschap te dienen, niet voor zichzelf! Ook deze les moeten toekomstige Tora-geleerden, rechters en leiders van de gemeenschap voortdurend voor ogen houden. Zij vervullen hun functie niet omwille van eigen eer of voordeel, maar uitsluitend omwille van de gemeenschap. Deze bescheiden en onbaatzuchtige taakopvatting is naast nadruk op integriteit nog altijd uiterst actueel voor een samenleving waarin bestuurders zich maar al te vaak arrogant en baatzuchtig tonen.
De nog volgende verhalen over de dood van Mosjč zetten deze gedachtegang over dienaarschap en het belang van de gemeenschap voort. De gelijkwaardig van Mosjč en Aharon hangt samen met hun functie en hun bijdrage aan het welzijn van de gemeenschap!

 






















































* Zie in verband met de gelijkwaardigheid van Mosjč en Aharon ook Petichta van Mechilta de-Rabbi Jisjma'el.




 

[3] Zie Tosefta, eind van Keritot.

 

[6] Mosjč leerde Tora, en waar iemand neer zit om Tora te studeren heeft de engel des doods geen toegang.

 

       Sterc.gif (5478 Byte)


Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan p. 25b


Op dat moment Sprak Hij tot de engel des doods: 'Ga en breng Mij de ziel van Mosjč.' De engel des doods ging op weg, ging voor hem staan en sprak: 'Mosjč, geef me jouw ziel!' Mosjč weigerde en sprak: 'Op de plaats waar ik zit, verleent men jou geen toestemming om te staan[6], en toch zeg jij tot mij: 'Geef me jouw ziel.' Hij wees hem terecht en stuurde hem woedend weg. (Deze situatie duurde voort) totdat de Heilige, Hij zij gezegend, tot Mosjč sprak: 'Mosjč je hebt genoeg van Deze Wereld gezien. Welaan, de Komende Wereld wacht al op je vanaf de zes scheppingsdagen. Er is immers gezegd: "En de Eeuwige sprak: Zie er is een plaats bij Mij en je zult bij Mij staan op de rots" (Ex. 33:22).' De Heilige, Hij zij gezegend, nam de ziel van Mosjč en verborg deze onder de troon van heerlijkheid. En toen Hij zijn ziel nam deed Hij dit slechts met een kus, want er is gezegd: 'door de mond van de Eeuwige' (Deut. 34:5).

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[8] Zie Midrasj Tanchoema, ed. S. Buber, We-etchanan, § 6, p. 12.


Uitleg:

Mosjč was een van de grootste rechtvaardigen die ooit hebben geleefd. Als enige profeet heeft hij met God van aangezicht tot aangezicht gesproken. Het boek Spreuken zegt het al: 'Rechtvaardigheid redt van de doodt.' In feite zouden rechtvaardige mensen eigenlijk niet mogen sterven. Dit standpunt verklaart de wat merkwaardige overleveringen over rechtvaardigen, wier lichaam na hun doodt niet aan bederf onderhevig was. Van negen rechtvaardigen wordt zelfs beweerd, dat zij levend het paradijs hebben betreden, zonder eerst te sterven. Tot hen behoren onder meer: 'Henoch, Elia, de messias, Eli'čzčr de dienstknecht van Avraham, Chiram de koning van Tyrus, Bitja de dochter van Farao en Sčrach de dochter van Asjčr.[7]

De dood van Mosjč is daarom in feite een probleem. Waarom moest deze grote profeet en rechtvaardige aller tijden sterven? Zijn dood is niet vanzelfsprekend. Daarom zijn er in de loop der tijden vele aggadische verhalen ontstaan die zijn dood aannemelijk proberen te maken.
De verklaring hier in Avot de-Rabbi Nathan is niet de meest verhelderende. Toch biedt de tekst een aanknopingspunt. Tora betekent leven. Wie heeft er meer Tora gestudeerd dan Mosjč en wie zou dan ook meer recht hebben om te blijven leven dan Mosjč. Hij was bijna de incorporatie van de Tora! God had echter al vanaf de scheppingsdagen de dood van de grote leider Mosjč voorbeschikt. Mosjč blijft een gewone sterveling, deelgenoot van zijn eigen generatie.

Een vergelijkbare midrasj biedt meer inzicht. Daar treedt Mosjč actief met de Allerhoogste over zijn naderende dood in discussie. God rechtvaardigde de dood van Mosjč als volgt en gaf hem dit veel betekenende antwoord:

»De Heilige, Hij zij gezegend sprak tot Mosjč: 'Twee eden heb Ik gezworen, één dat je zult sterven en één dat Israël te gronde zal gaan. Het is niet mogelijk om beide eden nietig te verklaren. Indien je wilt blijven leven, zal Israël te gronde gaan.' Mosjč sprak (...) 'Laten Mosjč en nog eens duizend zoals hij te gronde gaan, maar laat niemand van Israël te gronde gaan.' (...)
God sprak toen: 'Zo was het in Mijn gedachten, zelfs al voordat Ik de wereld schiep en zo is (nu eenmaal) de gebruikelijke loop van de wereld. Iedere generatie bezit zijn (eigen) geleerden, ieder generatie bezit zijn (eigen) bestuurders, iedere generatie bezit zijn (eigen) leiders. Tot nu toe was het jouw taak om het volk te leiden, maar nu is de tijd voor het aandeel van jouw leerling Jehosjoea.'«
[8]


M-Mozes25.jpg (42447 Byte)

Rembrandt - Mozes


Uit deze midrasj leren we, dat iedere leider, hoe groot ook, er alleen is om wille van de gemeenschap. Israëls leiders zijn geen heiligen. Laat staan dat we hen tot een goddelijke status zouden mogen verheffen.

De Tora van Mosjč is eeuwig, maar zijn persoon als zodanig was slechts van betekenis voor zijn eigen generatie. Iedere generatie heeft zijn eigen leiders nodig. Daarom moest Mosjč sterven, omdat de gemeenschap centraal staat en niet de persoon van de leider! Scherper dan in deze midrasj kun je dit niet stellen, het was of Mosjč, of Israël. De keuze voor de gemeenschap bleek ook voor Mosjč zelf de enige juiste keuze !

 

 

 

 

 

 

[7] Zie Massčchčt Dčrčch Erčtz Zoeta 1.

 

 

 

      Boekklkl.gif (8026 Byte)

 

De dood van Mosjč


      Boekklkl.gif (8026 Byte)

 

 

 

* Woorden, gesproken door Avigajil (Abigaël) tot David .



          Sterc.gif (5478 Byte)


Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan p. 25b

Niet alleen de ziel van Mosjč is verborgen onder de Troon van Heerlijkheid, maar (al) de zielen van de rechtvaardigen zijn verborgen onder de troon van heerlijkheid. Er is immers gezegd 'Moge de ziel van mijn heer gebundeld worden in de bundel van de levenden, bij de Eeuwige jouw God'* (I Sam.  25:29). Is het mogelijk dat het de ziel van de goddelozen evenzo vergaat? Nee, daarom luidt de Schrift: 'en de ziel van jouw vijanden moge hij wegslingeren vanuit de "hand" (holte) van de slinger' (I Sam. ibid.).
Ook al slingert iemand de steen van de ene plek naar de andere, hij weet niet waar deze tot rust zal komen. Zo worden de zielen van de goddelozen vastgehouden** en zwerven rond door de wereld zonder te weten waar tot rust te komen.

** Zoememot - letterlijk: gemuilkorfd. Zie het commentaar van Rasji op de  Babylonische Talmoed Sjabbat b152b, daar in de betekenis van : gevangen gehouden, vastgehouden (als een steen in een slinger); of waarschijnlijke nog: als dolende zielen gevangen gehouden in de de ondermaanse wereld.

Vgl.commentaar van Eliahoe ben Avraham van Delyatin ARN, editio Wilna; daar is zomemot uitgelegd als: zinnend op kwaad, vol met (kwade) gedachten.

 

 

[1] Babylonische Talmoed, Sjabbat 152b. In uitspraak overgeleverd op naam van Rabbi Eli'ezer.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[2] Zie Midrasj Kohčlčt Rabba 3,21 § 1; en vgl. Jalkoet Sjim'oeni Sjmoe'el  § 134.

 

»Maar de zielen van de goddelozen blijven gekerkerd. Terwijl één engel aan het ene einde van de wereld staat, staat een tweede engel aan het andere einde, en zij slingeren hen naar elkaar toe; er is immers gezegd: 'en de ziel van jouw vijanden moge Hij wegslingeren vanuit de "hand"(holte) van de slinger' (I Sam. ibid.).«[1]

De zielen van overleden rechtvaardigen stijgen op en vinden (als voorlopige beloning) een rustplaats onder Gods Troon van Heerlijkheid, wachtend om aan het einde der tijden bij de opstanding met een vernieuwd lichaam herenigd te worden. Hoe anders vergaat het de zielen van de goddelozen na hun overlijden. Hun zielen mogen het hemelse paradijs niet binnengaan. Noch vinden zij ergens een rustplaats. Ze blijven rondzwerven in deze wereld als voortdurend heen en weer geworpen stenen die nooit de grond raken en nooit een plek zullen vinden om rustig op te blijven liggen. Goddelozen worden onderworpen aan het eindeloze en treurige lot van dode zielen, die altijd maar doelloos blijven rondzwerven, tot zwijgen gebracht (zie beneden) en zonder doel voor ogen.

In die context van deze overlevering uit de Babylonische Talmoed wordt nog een alternatieve traditie overgeleverd als antwoord op de vraag wat het lot zal zijn van de zielen van de zogeheten middelmatigen (benoni'iem) - doorsnee mensen wier goede en slechte daden min of meer tegen elkaar opwegen, waarbij niet helder is of ze tot de rechtvaardigen of de goddelozen behoren. Hun zielen worden samen met die van de goddelozen tijdelijk onder de hoede geplaatst van de engel Doema. De naam suggereert 'stilte' of 'zwijgen.' Betekend 'zoememot' in dit verband gemuilkorfd in de zin van 'tot zwijgen gebracht'?

De voorstellingen van de aggada zijn niet vastomlijnd, zeker niet voorstellingen rond het leven na de dood. Zo bestaat de idee van een hemels paradijs waar de zielen tot de jongste dag wachten om  met het lichaam herenigd te worden. De goddelozen hebben aan de opwekking van de doden geen deel. Hun zielen blijven altijd zonder behuizing en omhulsel rondzwerven. Volgens een andere voorstelling zullen hun zielen afdalen in het Gajhinnom om daar voor eeuwig te lijden. Zo lezen we in het boek Daniël: 'Velen van hen die slapen in het stof, zullen ontwaken, deze tot eeuwig leven en anderen voor hoon en huiver tot in eeuwigheid' (Dan. 12:2). Daarnaast bestaat nog de voorstelling dat zielen van slechterikken slechts tijdelijk in een soort hel verblijven om hun zonden volledig uit te boeten. 

Uit een parallelle overlevering vernemen we dan ook dat de zielen van de goddelozen weliswaar het lichaam ontstijgen, zoals de zielen van de rechtvaardigen, maar daarna worden zij weer ter aarde geworpen of belanden ze in het gajhinnom:

»Het lot van de zielen der rechtvaardigen is als dat van de zielen van de goddelozen. Zij stijgen allen op naar omhoog. Maar de zielen van de rechtvaardigen worden in de (hemelse) schatkamer geplaatst. Terwijl de zielen van de goddelozen ter aarde worden geworpen. Avigajil sprak immers tot David door middel van de heilige geest:  'Moge de ziel van mijn heer gebundeld worden in de bundel van de levenden, bij de Eeuwige jouw God' (I Sam.  25:29).

Een Matrona vroeg aan Rabbi José bar Chalafta: 'Wat is de betekenis van de Schrifttekst: "Wie weet of de adem (geest) van mensenkinderen opstijgt naar boven?" (Pred. 3:21) Hij antwoordde: 'Dit verwijst naar de zielen van de rechtvaardigen die in de hemelse schatkamer worden geplaatst (...) Je zou (ten onrechte) kunnen denken dat dit ook zal gebeuren met de zielen van de goddelozen; daarom is er gezegd: "en de ziel van jouw vijanden moge hij wegslingeren vanuit de 'hand' (holte) van de slinger" (I Sam. ibid.). Zij vroeg hem: 'En wat betekent dan: "En of de adem (geest) van de dieren neerdaalt, naar beneden, naar de aarde" (Pred. ibid.)?' Hij antwoordde: 'Dit verwijst naar de zielen van de goddelozen die afdalen naar Gajhinnom beneden, zoals er gezegd is: "Op de dag dat hij neerdaalde naar de onderwereld liet Ik rouwen en dekte ik de oervloed omwille van hem af" (Ez. 31:15).'«[2]

 

 

 

 

 

        Sterc.gif (5478 Byte)


Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan p. 25b (begin p. 26a)

Opnieuw sprak de Heilige, Hij zij gezegend, tot de engel des doods: 'Ga en breng mij de ziel van Mosjč.' Hij ging naar zijn (gewoonlijke verblijf)plaats en zocht hem, maar hij vond hem niet. Hij ging naar de grote zee (oceaan) en vroeg haar: 'Is Mosjč hier gekomen?' Zij antwoordde: 'Vanaf het moment dat de  Israëlieten door mij heen trokken heb ik hem niet meer gezien.' Hij ging naar de bergen en heuvels en vroeg: 'Is Mosjč hier gekomen?' Zij antwoordden hem: 'Vanaf het moment dat de Israëlieten de Tora hebben ontvangen op de berg Sinai heb ik hem niet meer gezien.' Hij ging naar Sje'ool en Abaddon* en vroeg hen: 'Is Mosjč hier gekomen'? Zij antwoordden hem: 'Zijn naam hebben we gehoord, maar we hebben hem niet gezien.' Hij ging naar de dienstengelen en vroeg hen: 'Is Mosjč hier gekomen?' Zij antwoordden hem: 'God begrijpt zijn weg en Hij kent zijn plaats'(vgl. Job 28:23). God heeft hem in bewaring genomen (verborgen) voor het leven van de Komende Wereld, en geen enkel schepsel weet (waar). Er is immers gezegd: 'Maar wijsheid, waar vind je haar? En waar is de plaats van inzicht? De mens kent haar waarde niet, noch vind je haar in het land der levenden. De diepzee zegt: "Zij is niet in mij"; en de zee zegt: "Zij is niet bij mij." (...) Abbadon (destructie) en de dood zeggen: "Met onze oren hebben wij een gerucht vernomen"' (Job. 28:13 - 15, 22).

Ook Jehosjoea zat neer en treurde om Mosjč, totdat de Heilige, Hij zij gezegend tot hem sprak: 'Waarom treur je om Mosjč? 'Mosjč, mijn knecht, is dood' (Joz. 1:2).

* Letterlijk: plek van destructie, een Bijbelse term voor de onderwereld; hier de diepste krochten van de onderwereld aangevend.

 

 

 

 

 

[3] Vgl. het commentaar van Rabbi Eliahoe ben Avraham van Delyatin (Bené Avraham a.l.), opgenomen in Avot de Rabbi Nathan, ed. Wilna p.29).


Uitleg:

Mosjč blijft onvindbaar
Sama'el, de engel des doods, krijgt opnieuw de opdracht van God om de ziel van Mosjč te gaan halen, nadat (zie boven) een eerste poging daartoe was mislukt. Wij weten inmiddels dat God de ziel van Mosjč al onder zijn troon verborgen had. Waarschijnlijk wilde Sama'el Mosjč als een doorsnee zondig mens doen sterven met een houw van zijn zwaard. De rechtvaardige Mosjč was echter al gestorven door een kus van God! Daarom zouden we Gods hernieuwde opdracht aan de kwaadwillige Sama'el kunnen opvatten als een ironisch bevel. Alsof God badinerend tegen deze aanklager sprak: 'Als je hem kunt opsporen, mag je hem hebben. Je zult hem toch niet kunnen vinden!'[3]

Niemand wist waar Mosjč was, noch de zee, noch het land. Het was noch op aarde, noch boven in de hemel, noch beneden in de onderwereld bekend.[4] Werkelijk niemand wist het. Bovendien had - uit liefde voor Mosjč - sowieso niemand zijn kennis over de verblijfplaats van Mosjč ooit aan Sama'el willen verraden! Zijn zoektocht was, als door God voorzien, volkomen vergeefs.

 

 

[4] In parallelteksten is de te vergeefse zoektocht van Sama'el nog meer uitgesponnen om de totale onvindbaarheid van de ziel van Mosjč te onderstrepen.
Zie Avot de Rabbi Nathan. ed. S, Schechter, p. 157; Midrasj Tanna'iem. ed. D. Hoffmann, p. 225; Midrasj Sifré Devariem  § 357 en Babylonische Talmoed, Sota 13b. Zie ook L. Ginzberg, The Legends of the Jews, III, p. 377-479.

 

 

 

 

 

 

[5] Josephus, Antiquitates IV, 8, 48.


De dood van Mosjč?

De traditie over de ziel van Mosjč die bewaard werd onder de troon van de Allerhoogste werkte - in combinatie met de gedachte dat Mosjč (lichaam en ziel) volmaakt onvindbaar bleef - in op de fantasie. Mosjč zou in feite nooit gestorven zijn, hoewel God hem zijn eigen dood liet beschrijven. Die verleidelijke veronderstelling vinden we door de historicus Flavius Josephus vermeld:

»Daarop omarmde hij (Mosjč) El'azar en Jehosjoea, en terwijl hij nog met hen praatte, daalde plotseling een wolk op hem neer en hij verdween in een zeker dal. In de heilige boeken schreef hij echter (van zichzelf) dat hij stierf; hetgeen hij deed uit vrees dat zij het zouden speculeren en zeggen dat hij wegens zijn wegen zijn uitzonderlijke deugdzaamheid naar God was gegaan. «[5]

De gedachte van de onsterfelijkheid van Mosjč is door sommigen daadwerkelijk verdedigd:

»Er zijn er die zeggen dat Mosjč nooit gestorven is, maar dat hij staat en dient in den hoge. Hier staat geschreven: 'En Mosjč stierf daar' (Deut. 34:5); en elders is geschreven: 'En hij is daar bij de Eeuwige' (Ex. 34:28). Zoals hij daar (volgens het laatste vers) staat en dient, zo staat en dient hij ook hier (d.w.z. in Deut. 34:5).«[6]

God had de ziel van Mosjč meegenomen naar de hoogste hemelen om daar te verblijven onder de Troon van Heerlijkheid, samen met de Serafiem, Ofaniem, Cheroeviem en andere engelen![7]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[6] Zie Midrasj Tanna'iem, ed. D. Hoffmann, p. 224; vgl. Babylonische Talmoed, Sota 13b en Sifré Devariem, § 357.

[7] Vgl. Midrasj Devariem Rabba 11,10. Midrasj Petirat Mosjč, p. 128-129 e.a.

 

 

 

 

 

 

 

 

M-Falasha.gif (59867 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[8] Uit: The Jews in Literature and Art, ed. SH. Keller (s.l et s.a.) p. 116-117; in verwijzing naar 'The Death of Moses', in: Falasha Anthology , ed. J. Obermann, Yale 1951.

 

Engelen waren Mosjč te slim af


Er zijn vele fantasierijke verhalen verteld over het verzet van Mosjč tegen zijn sterven, alsook over Gods inzet om het streven van Mosjč niettemin te doen plaatsvinden. Enige vindingrijkheid bleek daarvoor nodig volgens dit door Falasja's uit Ethiopië overgeleverde verhaal. Het verhaal onderstreept, ondanks speelsheid - toch op serieuze en onnavolgbare wijze de bescheidenheid van Mosjč en diens inzet voor de gemeenschap. God richtte zich tot Mosjč en sprak:

»'Waarom huil je? Is het omdat je de aarde gaat verlaten, of omdat je bang bent voor de dood?' Mosjč sprak tot God: 'Mijn twee kinderen en mijn vrouw doen mij huilen. Haar vader, Jitro, is gestorven en mijn broeder Aharon is eveneens gestorven. Indien ik sterf, aan wie zal ik hen dan toevertrouwen?' God antwoordde Mosjč: 'Toen je geboren was en je moeder Jochčvčt je in een mandje verborg en dit in het water wierp, heb Ik jou toen soms vergeten? Ik snoerde Farao, de koning van Egypte, de mond; en Ik zorgde dat hij daar geen woorden meer mee kon spreken; ook zorgde ik ervoor dat Tarmoet, de dochter van Farao, jou ten zeerste liefhad en je "mijn kind" noemde, en je bleef (daar) veertig jaren. Sta nu op, neem je staf en sla daarmee de Rode Zee.' Daarop stond Mosjč op en sloeg de zee. Toen hij uit de zee kwam vond hij een grote rolsteen. God sprak tot Mosjč: 'Sla op deze rolsteen.' En hij sloeg de steen, die in stukken brak. Binnen in de steen trof hij een kleine worm aan die groen gras at en sprak: 'Gezegend zij God die mij tot aan deze dag niet vergeten heeft, terwijl ik me in de diepte van de zee bevond.' God sprak toen tot Mosjč: 'Zie je niet dat Ik de worm niet vergeten ben terwijl hij in een rolsteen in de zee verbleef? En denk jíj nu dat Ik jouw kinderen zal vergeten wanneer zij tot Mij bidden? Jouw kinderen zullen veilig bij Mij zijn. Nu dan, kus je kinderen en je vrouw, want zij die jouw ziel zullen halen, naderen al en je zult hier niet meer binnengaan.' Zijn vrouw omarmde hem, zij weende hartstochtelijk en Mosjč weende met haar mee. Daarna verliet hij zijn huis en liet zijn vrouw en kinderen achter. Hij liep met een zwaar gemoed en een wit gelaat en wist niet welke weg te gaan. Hij ontmoette drie knappe jonge mannen, die een graf aan het delven waren. Hij sprak tot hen: 'Vrede zij met jullie, en moge Gods vrede met jullie zijn.' Daarop vroeg hij aan hen: 'Voor wie graven jullie dit graf? Zij antwoordden hem: 'Wij delven het voor een man die bij God geliefd is.' Mosjč sprak daarop tot hen: 'Indien je graaft voor een man die geliefd is bij God, dan wil ik jullie helpen en samen met jullie graven.' Toen zij het graf voltooid hadden, sprak Mosjč tot hen: 'Breng het lichaam zodat we het kunnen begraven.' De jonge mannen spraken - en zij waren engelen die verschenen in de gestalte van een mens - 'Wij zij bang dat de plek te klein zal zijn voor degene die we gaan begraven, hij is ongeveer van jouw grootte, postuur en voorkomen; stap in het graf en controleer de maat voor ons.' Mosjč begaf zich in het graf en trof daar de engel des doods aan. De engel des doods sprak tot Mosjč: 'Vrede zij met jou, Mosjč, zoon van Amram.' Mosjč sprak tot de engel des doods: 'Moge deze groet naar jou terugkeren.' Zo stierf Mosjč en de engelen begroeven hem.[8]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

M-Falasha.gif (59867 Byte)

 

 

 

 

©  2012, dr. Marcus van Loopik, Hilversum

 

 

Naar vorige pagina (Avot de-Rabbi Nathan p.  24):  Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

Naar het begin van de cursus (Avot de-Rabbi Nathan p. 1):  Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

Naar volgende pagina (Avot de-Rabbi Nathan 26):    Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

Gaarne reacties en feedback: m.loopik50@upcmail.nl   Basisknopkl.jpg (825 Byte)