Grote Verzoendag - verzoening met God en mens
Het boek Leviticus (hoofdstuk 16) beschrijft hoe de hogepriester
van Israël op Grote Verzoendag offers bracht in de tabernakel (tempel). Hij deed dit ter
verzoening van de schulden van het volk, zichzelf en zijn familie. Voor zichzelf en zijn
huis offerde hij een stier. Voor Israël nam hij een ram tot brandoffer en bestemde hij
twee geitenbokken tot zondoffer. Hij liet het lot beslissen welk van beide bokken hij
offerde en welke hij, symbolisch met Israëls schulden beladen, de woestijn inzond.
De profeten oordeelden de verzoenende werking van offers
afhankelijk van oprechte boetvaardigheid en bereidheid tot ommekeer. Sociale hulp aan de
armen is belangrijker dan een onoprechte offerdienst: Want in goedertierenheid [liefde en
verantwoordelijkheid] heb Ik behagen en niet in slachtoffers, in kennis van God meer dan
in brandoffers (Hos. 6:6). Een oude wijsheid verwoordt hetzelfde inzicht: Zoals water een vuur blust, zo verzoent liefdadigheid
overtreding (Jezus Sirach 3:30). Ook studie en gebed brengen verzoening. Zij wenden
het hart van de mens opnieuw tot God en tot de medemens, die immers - net als wijzelf -
naar Gods evenbeeld geschapen is.
Op Grote Verzoendag worden de overtredingen die tegenover een
medemens begaan zijn niet zomaar vergeven. Een schuldbekentenis tegenover de Allerhoogste
is niet voldoende om onze schuld tegenover een medemens te delgen. Alleen wanneer de
schuldige zich heeft verzoend met zijn benadeelde naaste, zal God zijn overtredingen
vergeven. Verzoening speelt zich niet uitsluitend af tussen God en de boeteling. Zijn medemens staat als het ware tussen hem en
God in. Daarom kan niemand met een beroep op Gods genade straffeloos voorbijgaan aan de
geschonden rechten van mensen.
Gods barmhartigheid voor de oprechte boeteling is ongekend
groot. De poort van het gebed is soms open soms dicht, maar de poort van ommekeer is
nooit gesloten, luidt een oud gezegde. Aan wie ommekeer doet, worden zijn
overtredingen zelfs als verdiensten aangerekend.
De
ets toont onder meer de hogepriester, die met uitgestrekte armen en gespreide vingers de
zegen uitspreekt over het verzamelde volk. De uitgespreide gebedsmantel herinnert aan de
viering van Grote Verzoendag in de synagoge, wanneer de mannen hun talliet
(gebedsmantel) dragen. Wie een bebedsmantel draagt voelt als het ware Gods ontfermende
hand op zijn schouders. Als een mantel is Gods barmhartigheid over de gemeenschap
uitgespreid. Verder zijn de stier en de twee geitenbokken afgebeeld. De donkerste stelt de
zogeheten zondebok voor. (Ets M.
van Loopik)
|