Olijf.gif (4574 Byte)


Naar hoofdpagina:
  Basisknopkl.jpg (825 Byte).

Avot de-Rabbi Nathan ([29b] 30a-30b)

(Spreuken der) Vaderen van Rabbi Nathan

(Midrasj, tekst en commentaar; driewekelijkse aanvulling)

Dr. Marcus van Loopik
Medewerker Stichting Pardes te Amsterdam, © 2012
Niets van deze website mag op enigerlei wijze worden vermenigvuldigd of openbaar worden gemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van bovengenoemde auteur



Midrasj en uitleg

    
      Olijfb.gif (5153 Byte)

 

TreurendePersonages.jpg (45079 bytes)

 

  Ferdinand Hodler
  Teleurgestelde zielen
   1891-1892
   olie op doek

       Boekklkl.gif (8026 Byte)

 

WOORDEN VAN TROOST


     Boekklkl.gif (8026 Byte)

 

 

  

 

Sterc.gif (5478 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[1] Rabban Jochanan beëindigde zijn periode van rouw (zoals David in II Sam. 12:20) door zich te baden en schone kleren aan te trekken, nog voordat hij wist wat Rabbi El'azar zou gaan zeggen. Zo zeker was Rabban Jochanan dat deze leerling hem zou kunnen troosten.

Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 29b-30a

Toen de zoon van Rabban Jochanan ben Zakkai stierf, kwamen zijn leerlingen hem bezoeken om hem te troosten. Rabbi Eli'èzèr trad binnen en ging tegenover hem zitten. Hij sprak tot hem: 'Meester, kunt u ermee instemmen dat ik enige woorden tot u spreek? Hij antwoordde hem: 'spreek!' Hij zei tot hem: '(Ook) de eerste mens had een zoon die stierf en hij liet zich troosten. Hoe weten we dat hij zich liet troosten? Omdat er geschreven staat: "En Adam had nogmaals gemeenschap met zijn vrouw" (Gen. 4:25). Laat u zich dan ook troosten.' Hij antwoordde hem: 'Is het niet genoeg dat ik verdriet heb om wat mijzelf is overkomen, dat je mij ook nog herinnert aan het verdriet van de eerste mens!'

Rabbi Jehosjoea trad binnen en sprak tot hem: 'Kunt u ermee instemmen dat ik enkele woorden tot u spreek?' Hij antwoordde hem: 'Spreek'. Hij zei tot hem: 'Job bezat zonen en dochters en zij stierven alle op één dag, maar hij liet zich over hen troosten. Laat u zich dan ook troosten. En hoe weten we dat Job zich liet troosten? Omdat er geschreven staat: "De Eeuwige heeft gegeven, de Eeuwige heeft genomen, moge de naam van de Eeuwige gezegend zijn" (Job 1:21).' Hij antwoordde hem: 'Is het niet genoeg dat ik verdriet heb om wat mijzelf is overkomen, dat je me ook nog herinnert aan het verdriet van Job!'

Rabbi José trad binnen, zat tegenover hem en sprak: 'Meester, kunt u ermee instemmen dat ik enige woorden tot u spreek?' Hij antwoordde hem: 'spreek.' Hij zei tot hem: 'Aharon bezat twee grote zonen en zij stierven beiden op één dag, maar hij liet zich over hen troosten. Er is immers gezegd: "En Aharon verstomde" (Lev. 10:3). "Zwijgen" (verstommen) wil niet anders zeggen dan zich laten troosten. Laat ook u zich dan troosten.' Hij antwoordde hem: 'Is het niet genoeg dat ik verdriet heb om wat mijzelf is overkomen, dat je mij ook nog herinnert aan het verdriet van Aharon!'

Rabbi Sjim'on trad binnen en sprak tot hem: 'Meester, kunt u ermee instemmen dat ik enkele woorden tot u spreek?' Hij antwoordde: 'Spreek.' Hij zei: 'David bezat een zoon die stierf, en hij liet zich troosten. Laat u zich dan ook troosten. En hoe weten we dat David zich liet troosten. Er is immers gezegd: "En David troostte zijn vrouw Batsjeva, ging tot haar in en sliep met haar; zij baarde een zoon en noemde hem Sjlomo" (II Sam. 12:24). Meester, laat u zich dan ook troosten.' Hij antwoordde hem: 'Is het niet genoeg dat ik verdriet heb om wat mijzelf is overkomen, dat je mij ook nog  herinnert aan het verdriet van koning David!'


Rabbi El'azar ben Arach trad binnen. Zodra hij (d.w.z. Rabbi Jochanan ben Zakkai) hem zag, sprak hij tot zijn dienaar: 'Neem mijn spullen (kleren) en volg me naar het badhuis, want hij is een groot mens en ik zal hem niet kunnen weerstaan.'[1] Hij trad binnen en ging tegenover hem zitten. En hij sprak: 'Ik zal je een gelijkenis vertellen. Waarmee kan men dit vergelijken? Met iemand bij wie de koning een depositum in bewaring gaf. Dag in dag uit huilde hij en riep uit: "Wee mij, wanneer zal ik (eindelijk) in vrede van dit depositum verlost zijn?!" Ook u, meester, bezat een zoon, hij studeerde Tora, de Schrift, de profeten en de geschriften, misjna, halachische en aggadische overleveringen en hij is uit de wereld verscheiden zonder overtreding. U kunt zich getroost weten, nu u het depositum in perfecte staat hebt teruggegeven.' Hij prak tot hem: 'Rabbi* El'azar, mijn zoon, je hebt mij getroost zoals het gepast is dat mensen troosten.'

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

* Waarschijnlijk heeft Rabban Jochanan ben Zakkai zijn leerling zonder deze titel 'Rabbi' aangesproken, zoals ook in Misjna Avot a.l..

 

 

 

[2a] Zie in dit verband Babylonische Talmoed, Mo'ed Katan 28b.

[2b] Zie ibid.; toen de zonen van Rabbi Jisma'el stierven, bezochten vier ouderen (oudere collega's) hem op. Zij spraken één voor één tot hem, uit respect en met eerbied voor de ernst van zijn situatie; opvallend is dat deze ouderen het recht op verdriet van Rabbi Jisma'el juist onderstreepten, in plaats dat zij dit trachtten te relativeren zoals vier van de leerlingen van Rabban Jochanan ben Zakkai deden!

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[5] Zie commentaar van Rabbi Eliahoe ben Avraham van Delyatin (Ben Avraham).  Vgl. Babylonische Talmoed, Berachot 16b; Rabban Gamli'el baadde zich, hoewel zijn vrouw pas gestorven was. Hij verdedigde zich met het argument dat hij niet was als de andere mensen, maar 'astenies' - d.w.z. zwak, bijzondere gevoelig; hij zou echt ziek worden wanneer hij zich niet waste of daar in ieder geval heus onder lijden.

Uitleg:

Het zoeken naar de juiste woorden

Toen de zoon van Rabban Jochanan ben Zakkai stierf, kwamen zijn leerlingen hem opzoeken om hem te troosten. Het jodendom kent functionele rouwgebruiken. Een daarvan is dat wie een rouwende persoon bezoekt (gedurende de eerste zeven dagen van rouw) pas woorden (van troost) mag spreken nadat de rouwende hem daartoe heeft genodigd en heeft aangegeven daarvoor open te staan:

»Rabbi Jochanan sprak: 'Troosters mogen geen woord zeggen voordat de rouwende (het gesprek) opent, zoals er gezegd is: "Zo zaten zij met hem neer op de grond, zeven dagen en zeven nachten, en zij spraken niet tot hem; want zij hadden gezien dat zijn verdriet erg groot was. Daarna opende Job zijn mond" (Job:13-3:1).'« [2a]

Zodoende vroeg elke leerling apart[2b] aan Rabban Jochanan ben Zakkai om enige woorden tot hem te mogen spreken. Want ongevraagd troosten is - als gezegd - tijdens de eerste zeven dagen van rouw niet toegestaan.

Ook als trooster toonde Rabbi El'azar ben Arach zich de meerdere van de andere leerlingen van Rabban Jochanan ben Zakkai. Het is verkeerde vorm van troost wanneer men de rouwende het leed van anderen voor ogen schildert, ondanks de oprechte bedoeling het verlies daarmee te relativeren. Zo'n manier van troosten kan een in rouw en verdriet gedompeld mens niet anders ervaren dan als gebrek aan oprechte empathie. Het leed van de een is bovendien niet zomaar te vergelijken met dat van de ander. De eerste vier leerlingen boden hun leermeester daarom een valse vorm van troost aan!
De woorden van Rabbi Eli'èzèr klonken weinig overtuigend. Zou Rabban Jochanan ben Zakkai dan zoals Adam - vrolijk verder moeten leven en genieten, alsof er nooit iets gebeurd was? Ging Rabbi Eli'èzèr niet voorbij aan de unieke waarde van een leven, toen hij suggereerde dat Adam het verlies van Abel kon compenseren door de verwekking van Set? Hoe kon Rabbi Eli'èzèr zo ondoordacht en gevoelloos voorbijgaan aan de emoties van zijn leermeester en de bijzondere verdiensten van diens gestorven zoon?

De woorden die Rabbi Jehosjoea tot zijn leermeester sprak, waren ietsje gunstiger, omdat Job - aan wiens lot hij ter vergelijking refereerde - niet zomaar vrolijk verder ging met leven na het verlies van zijn kinderen. In de reactie van Job klonk een zekere berusting door, maar zeker geen onbekommerde aanvaarding! Job hield ruimte open voor zijn verdriet en voor zijn 'recht van onbegrip'. Maar ook Rabbi Jehosjoea maakte niettemin de kardinale fout dat hij het leed van zijn meester aan dat van anderen wilde toetsen en het daarmee wilde temperen. Ook al had Job meer kinderen verloren, dat maakte het verdriet van Rabban Jochanan er niet minder om. De poging van Rabbi Jehosjoea maakte op Rabban Jochanan ben Zakkai op dat moment terecht niet de indruk van diepgaand medeleven!

De troost van Rabbi Sjim'on miste eveneens doel. Aharon verloor twee zonen, Nadav en Avihoe. Deze rampspoed was het gevolg van een Godsgericht, omdat beide zonen ongenood tot aan het altaar waren genaderd en wederrechtelijk hadden geofferd. Mosjè legde aan Aharon uit, dat zij terecht door Gods hand waren omgekomen. Aharon reageerde op woorden van Mosjè met stilzwijgen (Lev. 10:1-3) Was Aharon werkelijk getroost? De vergelijking met het leed van Aharon veronderstelt in ieder geval niet dat een rouwende vader onaangedaan verder gaat met leven. De fout die ook Rabbi Sjim'on maakte, hangt vooral samen met het gegeven dat geen enkele situatie exact dezelfde is. De zonen van Aharon waren onmiskenbaar schuldig. De midrasj scherpt hun schuld aan en veronderstelt dat zij het gezag van Mosjè tartten en wetsuitspraken deden in zijn bijzijn. Volgens een andere uitleg waren zij beschonken op het moment dat ze de ongevraagde offers brachten. Vandaar de woorden van God tot Aharon in vs 9: 'Wijn of een bedwelmende drank zul je niet drinken, jij en je zonen, wanneer je de tent van samenkomst binnengaat ....' ) De dood van Nadav en Avihoe was een straf waar Aharon zich in stilzwijgen bij neerlegde. Na het gericht van vuur uit de hemel en de dood van Nadav en Avihoe, gaf Mosjè deze duiding bij hun gruwelijke vuurdood: 'En Mosjè sprak tot Aharon: Dit is wat de Eeuwige heeft gesproken: Ik wil geheiligd worden door wie Mij naderen en ten overstaan van het gehele volk zal Ik verheerlijkt worden' (Lev.10:3). Die boodschap heeft Aharon niet misverstaan: wanneer God geheiligd wordt door hen die op legale wijze het altaar naderen, dan wordt Hij ook geheiligd door de executie van personen die ongevraagd en tegen Gods wil het altaar naderen en daarvoor bestraft worden.[3] Na deze uitleg van Mosjè deed Aharon er - als gezegd - het zwijgen toe (vs. 3). Wat Aharon precies voelde, zegt de Tora niet. Hij aanvaardde echter stilzwijgend de straf en protesteerde niet. De zoon van Rabban Jochanan was onschuldig en had niet als Nadav en Avihoe een wandaad begaan. De reactie van Aharon was daarom bepaald geen geschikt voorbeeld om Rabban Jochanan de dood van zijn zoon makkelijker te doen accepteren. Bovendien maakte ook Rabbi Sjim'on de fout, dat hij het ene verdriet wilde relativeren door te herinneren aan het leed van anderen. Dat is altijd een misplaatste manier van troosten. 

Rabbi Tarfon voerde in zijn reactie op de dood van de zonen van Rabbi Jisma'él dezelfde gebeurtenis rond de dood van Nadav en Avihoe juist aan om het intense verdriet om de gestorven zonen tegenover Rabbi Jisma'él te legitimeren. Hij wilde dat verdriet beslist niet temperen!

»Rabbi Tarfon sprak: 'Maar je broeders van heel het huis Israël zullen de brand bewenen waarin de Eeuwige is ontbrand' (Lev. 10:6). Is algehele rouw nu niet des meer gepast? Waarom (is dat zo)? Indien Nadav en Avihoe die slechts een enkele maal dienst gedaan hadden (vgl. Lev, 9:9) al door allen beweend werden, hoe veel te meer is dat dan gepast tegenover de zonen van Rabbi Jisma'él!«'[4]

Ook de woorden van Rabbi José schoten tekort. David liet zich troosten en hij verwekte daarna een andere zoon die koning werd over Israël, de wijste man aller tijden. Hoe zou dit gebeuren een troost kunnen betekenen voor Rabban Jochanan ben Zakkai, die terecht spreekt over zijn verdriet als 'wat mijzelf overkomen is'. Rabbi Jochanan ging gebukt onder zijn eigen unieke verdriet, dat met de situatie en het verdriet van geen enkele Bijbelse persoon samenviel! Buitendien kan men een het leven van een kind dat niet eens ten volle geleefd is eenvoudigweg wegvlakken tegenover het succes van een nieuwe zoon die na hem leeft. Het ene leven is nu eenmaal niet meer waard dan het andere, zelfs al is dit het leven van een wijze en wereldberoemde koning!

De woorden van Rabbi El'azar ben Arach gaven echter een verrassende wending aan de reeks ontmoetingen tussen leerlingen en leraar. Rabban Jochanan vermoedde al voordat deze pientere en invoelende leerling ging spreken, dat het hem zou lukken om zijn meester te troosten. Daarom gebood hij zijn dienaar (schone) kleren te pakken en hem naar het badhuis te volgen. Waarschijnlijk gaf hij daarmee aan, dat hij erop vertrouwde dat de woorden van Rabbi El'azar verdere actieve rouw overbodig zouden maken. Sommige commentatoren hebben moeite met deze voorstelling van zaken, aangezien Rabban Jochanan ben Zakkai zich volgens hen gehouden zal hebben aan het verbod zich gedurende de eerste periode van rouw (eerste zeven dagen) te wassen. Was die tijd misschien al voorbij? Of was hij ontheven van dit verbod op grond van fysieke zwakte of een sensibel gemoed? [5]
El'azar ben Arach verwees als enige niet naar het leed van andere rouwende ouders uit Bijbelse tijden. Niet het negatieve stelde hij centraal, maar het positieve. Hij belichte de grote waarde van het leven dat de zoon van Rabban Jochanan tot aan zijn dood geleid had. De woorden van Rabbi El'azar maken duidelijk dat niet alleen een lang leven telt, maar een zinvol leven in dienst van God. Een dergelijk leven had de zoon van Rabban Jochanan ben Zakkai genoten. Het voortbrengen en grootbrengen van kinderen is een bijna ondraaglijke verantwoordelijkheid, maar Rabban Jochanan had zich goed van zijn taak gekweten. Rabbi El'azar ben Arach ontkende het recht op verdriet van zijn leermeester niet en hij bagatelliseerde zijn pijn in feite ook niet. Hij plaatste het verlies alleen in het perspectief van al het goede dat er ook geweest was en waarop Rabban Jochanan nu kon terugblikken. El'azar ben Arach accentueerde wat Rabban Jochanan ben Zakkai als vader goed gedaan had en wees op de onuitwisbare kwaliteiten van diens zoon. Het leven is een geschenk, nooit een recht, het is een gelegenheid om de Eeuwige te dienen en ervan te genieten zolang het kan. Het verlies blijft intreurig, maar het moet een mens niet zozeer verlammen dat het hem de ogen doet sluiten voor de zegeningen van het verleden. Dat is volgens mij de bemoedigende les van Rabbi El'azar ben Arach. Overigens een les die tijd vergt om zich deze eigen te maken en een les die beslist niet voor iedereen makkelijk te accepteren is. Rabbi El'azar ben Arach wist echter tegen welke grote persoonlijkheid hij deze woorden sprak!

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[3] Zie commentaar Rasji op Lev. 10:1-4, in verwijzing naar Midrasj Wajjikra Rabba, § 12 en Babylonische Talmoed Zevachiem 115.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[4] Zie Babylonische Talmoed, Mo'ed Katan 28b.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[6] De ceremonie ven zegenspreuk (bij een beker wijn) bij het afscheid' waarmee het einde van de Sjabbat en de overgang naar de werkweek gemarkeerd wordt.

 

 

[7] Dat wil zeggen: zijn lijflijke kinderen die hij, zoals het toegaat in de wereld, als man verwekt had.

 

 

 

 

[8] Zie Midrasj Misjlé, par 31, ed. S. Buber p. 108.



Het depositum


De troostende woorden van El'azar ben Arach, lijken op die van Beroerja, de terecht geprezen echtgenote van Rabbi Meïr:

»Men vertelt, dat het Rabbi Me'ir gebeurde dat hij zat te studeren in het leerhuis, gedurende de tijd van het middaggebed op de Sjabbat, en dat zijn twee zonen stierven. Wat deed hun moeder toen? Zij legde hen beiden op bed en spreidde een laken over hen uit. Bij het uitgaan van de Sjabbat kwam Rabbi Me'ir van het leerhuis naar huis toe. Hij vroeg haar: 'Waar zijn mijn twee zonen? Zij antwoordde: 'Zijn zijn naar het leerhuis gegaan. 'Hij sprak: 'Ik heb naar hen uitgekeken in het leerhuis maar ik heb hen niet gezien.' Men gaf hem een beker voor de havdala-ceremonie
[6] en hij voltrok havdala. Opnieuw vroeg hij: 'Waar zijn (toch) mijn twee zonen?' Zij antwoordde: 'Zij zijn naar een andere plek gegaan en zijn nu aangekomen.' Zij zette de maaltijd voor hem neer, waarna hij at en de zegen uitsprak.' Nadat hij de zegen had gesproken, sprak zij tot hem: 'Mijn heer, een enkele vraag wil ik je stellen.' Hij antwoordde: 'Stel je vraag!' Zij sprak tot hem: 'Mijn heer, eerder deze dag kwam iemand die mij iets in bewaring gaf, en nu is hij gekomen om het weer mee te nemen. Zullen wij het hem teruggeven of niet?' Rabbi Me'ir antwoordde haar: 'Mijn dochter, wie een depositum in bewaring houdt, die moet dat weer aan de eigenaar teruggeven.' Wat deed zij toen? Ze nam hem bij de hand en leidde hem naar die kamer (waar de twee jongens lagen). Zij bracht hem tot vlakbij het bed en nam het laken van hen weg. Toen zag hij beiden dood op het bed liggen. Rabbi Me'ir begon te huilen en sprak: 'Mijn zonen, mijn zonen, mijn meesters, mijn meesters.' 'Mijn zonen' overeenkomstig de weg van de aarde.[7]  'Mijn meesters'- omdat zij zijn gelaat hadden verlicht met hun Tora(kennis). Op dat moment sprak zij tot hem, tot Rabbi Me'ir: 'Mijn heer, heb je niet zelf tegen mij gezegd dat ik het depositum (de bij ons gedeponeerde kostbaarheden) aan de eigenaar moest teruggeven?' Daarop sprak Rabbi Me'ir: 'De Eeuwige heeft gegeven en de Eeuwige heeft genomen, de naam van de Eeuwige zij gezegend' (Job. 1:21).«[8]

Het leven is een godsgeschenk. Geen mens kan hier bepaalde rechten doen gelden. Verdriet mag er zijn, maar ten lange leste moet een mens leren de eindigheid van het menselijk bestaan te aanvaarden, zonder God als schenker van het leven van onrecht te beschuldigen.

 

 

        Boekklkl.gif (8026 Byte)

 

Midrasj en uitleg

Het verschil tussen 'lernen' en studeren
Hoe El'azar ben Arach zijn kennis verloor


 

      Boekklkl.gif (8026 Byte)

[1] In de versie van dit verhaal in de Babylonische Talmoed, Sjabbat 147b, is sprake van de  Diomsith; door M. Jastrow geïdentificeerd met Emmaus, een 'luxe en mondaine badplaats' met aangename warmwaterbronnen (vgl. Soncino ed., A. Cohen, The Minor Tractates of the Talmud I, p. 88. Dimsiet is waarschijnlijk afgeleid van het Grieks klinkende dèmosiet, hangt samen met dèmosia - publieke plekken, publieke baden.


Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 30a:


Toen zij van hem weggingen,* sprak hij (Rabbi El'azar tot de anderen): 'Ik wil naar Dimsiet
[1]
gaan, een mooie plek met uitstekend en heerlijk water.'  En zij zeiden: 'Wij willen naar Javne gaan, naar een plek waar vele Wijzen en liefhebbers van Tora zich ophouden.' Van hem die naar Dimsiet ging, naar die mooie plek met uitstekend en heerlijk water, verminderde de faam als Tora-kenner. Terwijl de faam van hen die naar Javne trokken, naar de plek met vele Wijzen en liefhebbers van Tora, (juist) groter werd.

* Dat wil zeggen: toen zij ieder huns weegs gingen om elders verder te studeren en eventueel zelf een leerschool te stichten.   ARN nosach 'b' leest: 'Toen zij uit Jeruzalem wegtrokken.'


          Sterc.gif (5478 Byte)

ARN noesach 'b' (ed. S. Schechter p. 59) leest: le-ma'oem = le-emma'oem =  le-Emma'oes = naar Emmaus.

 

 

 

 

[2] Zie in dit verband Babylonische Talmoed, Sjabbat 147b; en vgl. Midrasj Kohèlèt Rabba 7,7; zie ook M. van Loopik, 'Lernen und Studieren', in: Lehren und Lernen in jüdisch-christlicher Tradition, ed. U.F.W. Bauer en H. Wöhle, Knesebeck 1995 p. 173 v.

Uitleg:

Het verschil tussen studeren en 'lernen'
Rabbi El'azar ben Arach was een van de meest belovende leerlingen van Raban Jochanan ben Zakkai. Hij werd zelfs ook wel 'Rabbi Nehorai' genoemd, omdat hij in staat was de ogen van de Wijzen te verlichten (le-hanhier). Maar hoe onthutsend is het om uit overlevering te vernemen, dat diezelfde Rabbi El'azar ben Arach zijn leermeester en studievrienden in de steek liet, naar een luxe plaats met warmwaterbaden trok en daar verstoken van de omgang met zijn kameraden bijna alle kennis verloor. De vrouw van Rabbi El'azar verleidde haar geleerde echtgenoot ertoe om naar Diomsiet (bij Emmaus of Tiberias?) te gaan, een plek met aangename warmwaterbronnen. Het ontbrak daar evenwel aan een veel belangrijker bron, waaraan Rabbi E'azar zijn scherpe geest had kunnen laven: het leerhuis. Rabbi El'azar ben Arach kon in Dimsiet weliswaar studeren, maar niet meer samen met zijn vrienden in een omgeving van Tora-wijzen 'lernen'. Een wereld van verschil. Van de kennis van de eens zo pientere en creatieve leerling van Rabban Jochanan bleef daarom niet veel over. Toen hij een keer werd genodigd om uit de Tora voor te lezen, las hij in plaats van de woorden 'Deze maand is voor jullie' [ha-chodèsj ha-zè la-chèm; Ex. 12:2]  'hun hart zweeg' [hacharesj haja libbam]. In zijn onwetendheid herkende Rabbi El'azar weliswaar slechts enkele letters niet goed, maar daardoor kreeg de tekst een totaal andere en verkeerde betekenis! Geschokt hieven zijn inmiddels geleerde studievrienden een gebed voor hem aan, opdat zijn oude kennis zou mogen terugkeren.
[2] Toch heeft Rabbi El'azar de hoge verwachtingen van zijn leermeester nooit meer waargemaakt. Hij had weliswaar in zijn eentje verder gestudeerd, maar was opgehouden samen met anderen te 'lernen'. De schade voor zijn fatale beslissing het interactieve 'lernen' voor een tijd op te geven, heeft hij kennelijk nooit meer kunnen inhalen. Zijn naam en faam werden klein. In tegenstelling tot zijn beroemd geworden medeleerlingen is El'azar ben Arach maar zelden in de Misjna en elders genoemd.[3]
Zoals gezegd raakte Rabban Jochanan ben Zakkai  mogelijk zo teleurgesteld door de opportunistische levenskeuze van El'azar ben Arach, dat hij hem zijn positie als meest belovende en geprezen leerling ontnam.[4]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[3] Zie het commentaar op ARN van Bené Avraham a.l.

 

 

[4] Zie boven begin van sjioer 77 n.a.v. twee tegenstrijdige overleveringen - ARN 29b.

 

 

Hoofdstuk 15

 [De hoofdstukken 15-17 van Avot de-Rabbi Nathan (nosach ‘a’] geven eerst telkens een drieledige uitspraken van deze vijf (al genoemde leerlingen) van Rabbi Jochanan ben Zakkai: Rabbi Eli’ èzèr ben Hyrcanos (aangevuld met uitspraken van Hillel en Sjammai), Rabbi Jehosjoea ben Chananja, Rabbi José ha-Kohén, Rabbi Sjim’ on ben Nethan’ él en Rabbi El’ azar ben Arach.]


Drie uitspraken van Rabbi Eli'èzèr ben Hyrcanos


 

 

* Ieder van de eerder genoemde excellente leerlingen van Rabban Jochanan ben Zakkai deed drie belangrijke uitspraken (met uitzondering van El'azar ben Arach die hier als enige niet meer vermeld wordt).






             Sterc.gif (5478 Byte)

Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 30a-30b

'En zij spraken (ieder)
* drie dingen.'
Rabbi Eli'èzèr zegt: 'Laat de eer van je naaste bij jou even geliefd zijn als je eigen eer. Wees niet makkelijk kwaad te maken. Doe één dag voor je dood omkeer.'**

'Laat de eer van je naaste even geliefd bij jou zijn als je eigen eer.' Hoe is dat? Dit leert dat zoals een mens zijn eigen eer beschouwt, hij zo ook de eer van zijn naaste moet beschouwen; en zoals een mens niet wil dat een kwade roep zich verbreidt die zijn eigen eer aantast, zo moet een mens ook wensen dat zich geen kwade roep verbreidt die de eer van zijn naaste aantast.
Een andere (aanvullende) uitleg van 'laat de eer van je naaste bij jou even geliefd zijn als je eigen eer.' Hoe is dat? Al zou iemand een miljoen bezitten en men zou hem al zijn geld afnemen, dan moet hij zichzelf nog niet voor (een zaak van) een peroeta (stuiver) compromitteren.

** In Pirké Avot 2,10 is hier nog toegevoegd: 'En warm jezelf bij het vuur van de Wijzen; maar pas op voor hun gloeiende kolen opdat je je daaraan niet brandt, want hun beet is die van een jakhals en hun steek is die van een schorpioen, en hun sissen dat van een slang, en al hun woorden zijn vurige kolen.' 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[2] Zie o.a. commentaar van Menachem Me'iri (Bet ha- Bechira) on Pirké Avot 2,10 (o.a. verwijzend naar Don Jizchak Abravanel); vgl. ook ARN, noesach 'b', ed. S. Schechter p. 59.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[4] Vgl. ook de uitleg in ARN. Soncino ed., J. Goldin (A.W)., p. 192, n. 5


Uitleg:

Van ieder van de eerder genoemde excellente leerlingen van Rabban Jochanan ben Zakkai: (Rabbi Eli'èzèr ben Hyrcanos, Rabbi Jehosjoea, Rabbi José, Rabbi Sjim'on) worden nu drie voor hen typerende uitspraken vermeld. Het is opvallend, dat Rabbi El'azar ben Arach in deze opsomming ontbreekt! Had deze leerling zoveel kennis verloren door zijn verblijf in Emmaus, dat zijn rol als vooraanstaande leraar was uitgespeeld?

De eerste woorden van Rabbi Eli'èzèr ben Hyrcanos herinneren ons aan de 'gouden regel' van Hillel de Oude, waarbinnen de hele Tora kan worden samengevat: het gebod van naastenliefde.[1] De uitspraak van Rabbi Eli'èzèr is (zoals die van Hillel) gestoeld op een speciale lezing van het liefdegebod in Lev. 19:18. Daar staat letterlijk geschreven: 'Heb voor je naaste lief als (voor) jezelf'. Het woord 'jezelf' geldt niet als predicaat van de activiteit van het liefhebben, maar als kenmerk van de naaste. Want deze is zoals jijzelf bent: een sterfelijk wezen dat net als jij naar het beeld van God is geschapen. Het vers eindigt daarom zo: 'Je zult (voor) je naaste liefhebben als (voor) je zelf [die is zoals jijzelf bent], Ik ben de Eeuwige jouw God [Ik, de Eeuwige jouw God, heb zowel jou als je naaste naar Mijn beeld geschapen].'
Alles wat iemand aan positieve zaken wenst voor zichzelf, moet hij ook voor zijn naaste wensen. Omgekeerd geldt de maxime: 'Waarvan je niet wilt dat het jou geschiedt, wens dat ook voor de ander niet.' Deze gulden regel roept op tot empathie vanwege de gelijkheid van ieder schepsel voor het aangezicht van God.

In het commentaar Bené Avraham op ARN (ed. Wilna) vinden we nog een andere, verrassende verklaring. We zijn als mens van nature geneigd de goedheid van onze eigen daden tegenover anderen van meer waarde te achten dan de goedheid van anderen tegenover onszelf. Laat daarom de eer die anderen je doen toekomen even zwaar wegen als de eer die je zelf aan anderen bewijst. Ook al doet een ander jou maar een beetje eer en respect toekomen, waardeer dat dan toch als de grootste eer. Dat is een typisch chassidische houding van asymmetrie! Daarom moet men aan de aantasting van de eer van anderen ook minstens even zwaar tillen als aan schending van de eigen eer.

Er bestaan overigens tekstversies, die de uitspraak van Rabbi Eli'èzèr anders formuleren: 'Laat de eer van je (naaste en) leerling(en) even geliefd voor je zijn als je eigen eer'. Volgens deze alternatieve lezing geeft Rabbi Eli'èzèr hier een instructie aan leraren, opdat zij uiterst respectvol met hun leerlingen zullen omgaan.[2] Deze versie sluit wonderwel aan bij het directe vervolg: 'en laat je niet snel kwaad maken.' Een leraar dient zich geduldig en verdraagzaam te gedragen tegenover zijn leerlingen, juist uit respect voor hen. De primaire wens van een leraar moet zijn om van zijn leerlingen gavere mensen te maken, zoals hij ook zichzelf tot een gaver mens wil ontwikkelen.[3] Daarom moet een leraar zijn leerlingen niet tot een duplicaat van zichzelf willen kneden, maar hij moet in vol respect de bijzondere en unieke mogelijkheden van de leerlingen zelf tot ontwikkeling brengen.
Ook de uitgebreidere toevoegingen aan deze uitspraak in Pirké Avot (2,10) plaatsen hem binnen de context van de verhouding tussen leerling en leermeester: 'En warm jezelf bij het vuur van de Wijzen; maar pas op voor hun gloeiende kolen opdat je je daaraan niet brandt, want hun beet is die van een jakhals en hun steek is die van een schorpioen, en hun sissen als dat van een slang, en al hun woorden zijn vurige kolen.' 
We komen terug op ons uitgangspunt: Spreuken der Vaderen als basisrichtlijn voor aankomende rechters, Tora-geleerden en spirituele leiders van de gemeenschap. Integriteit en dienstvaardigheid staan voorop, want machtsmisbruik ligt altijd op de loer. De relatie tussen leermeester en leerling is in principe ongelijkwaardig. Een leerling is daarom kwetsbaar. Zodoende is het de leraar geboden om geduldig te zijn en de leerling met evenveel respect te behandelen als het respect dat hij van de leerling tegenover zichzelf verwacht. Alleen zo blijft  hun verhouding in balans en wordt misbruik van overwicht voorkomen!

Ten koste van alles
'Al zou iemand een miljoen bezitten
en men zou hem al zijn geld afnemen, dan moet hij zichzelf nog niet voor (een zaak van) een peroeta (stuiver) compromitteren.'
Dit slot van Eli'èzèrs uitspraak is op het eerste gezicht niet duidelijk. Commentatoren (zoals Eliahoe ben Avraham van Delyatin)
[3] betrekken de woorden op een situatie waarin de overheid of kwaadwillig persoon iemand onder bedreiging van confiscatie van al zijn goederen wil dwingen tot het afleggen van een valse getuigenis tegen zijn naaste. Zelfs dan en zelfs indien de schade van een valse getuigenis voor je naaste niet meer dan een 'cent' zou bedragen, moet de eer van je naaste je liever zijn dan je gehele vermogen. Nooit mogen we toegeven en een valse getuigenis afleggen en zo een medemens ten onrechte beschamen in het openbaar. We zouden immers ook ten koste van alles ons inzetten om eigen eer en goede naam te verdedigen.[4]

 

 

 

 

 

 

[1] Zie Babylonische Talmoed, Sjabbat 31a.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[3] Vgl. commentaar Menachem Me'iri, Misjna Avot ibid.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

       

 

 

 

            Sterc.gif (5478 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[5] Zie ARN ed. S. Schechter, p. 60 noot 8.


Vervolgtekst Avot de-Rabbi Nathan 30b
:

Hoe was de lankmoedigheid van Hillel de Oude? Men verteld hoe het twee mannen overkwam dat zij met elkaar een weddenschap afsloten voor de som van vierhonderd zoez. Zij spraken: 'Ieder die Hillel kwaad zal kunnen maken, ontvangt vierhonderd zoez.' Een van hen ging op weg. Die dag was het de vooravond van Sjabbat, tegen het invallen van het donker en Hillel was bezig zijn hoofd (en haar) te wassen. Hij kwam en klopte bij hem op de deur. Hij riep: 'Waar is Hillel, waar is Hillel?' Hillel sloeg een mantel om en kwam naar buiten, naar hem toe. Hij sprak tot hem: 'Mijn zoon, wat heb je nodig?' Hij antwoordde: 'Ik wil nodig deze vraag stellen.'* Daarop sprak hij: 'Spreek!' Hij vroeg hem: 'Waarom zijn de ogen van de Tadmoriem (de inwoners van Palmyra) spleetvormig?'** Hij antwoordde hem: 'Omdat zij in een woestijn vol zand wonen; en wanneer er winden waaien, blazen ze het zand in hun ogen. Daarom zijn hun ogen spleetvormig.'
Hij ging heen, wachtte een uur, kwam terug en klopte (weer) bij hem op de deur. Hij riep: 'Waar is Hillel, waar is Hillel?' Hillel sloeg een mantel om en kwam naar buiten. Hij sprak tot hem: 'Mijn zoon, wat heb je nodig?' Hij antwoordde hem: 'Ik wil nodig een vraag stellen.'* Daarop sprak hij: 'Spreek!' Hij vroeg hem: 'Waarom zijn de voeten van Afrikanen zo plat?' Hij antwoordde: 'Dat is omdat zij leven in drassige gebieden; dag in dag uit lopen zij in het water, daarom zijn hun voeten plat.' Hij ging (opnieuw) heen, wachtte een uur, kwam terug en klopte op de deur. Hij sprak: 'Waar is Hillel, waar is Hillel?' Hillel sloeg een mantel om en kwam naar buiten. Daarop sprak hij: 'Wat wil je vragen?' Hij antwoordde: 'Ik wil nodig een vraag* stellen.' Daarop sprak hij: 'Spreek!' Met een mantel omgeslagen ging Hillel voor hem zitten en vroeg hem: 'Wat is het (precies) wat je nodig wilt weten?' Hij antwoordde hem: 'Dit is de wijze waarop presidenten (van het Sanhedrin) antwoorden? Moge er (dan) niet velen zoals jij zijn in Israël.' Moge de hemel het verhoeden', sprak Hillel: 'houd je in acht! Wat wil je?' Hij sprak tot hem: 'Waarom zijn de hoofden van Babyloniërs lang(werpig)?' Hij antwoordde hem: 'Mijn zoon, je hebt een gewichtige vraag gesteld. Het is omdat daar geen bekwame vroedvrouwen zijn; zodra kinderen geboren zijn verzorgt men hen in de schoot (andere versie: op de armen)
[5] van slaven en slavinnen. Daarom zijn hun hoofden langwerpig; maar hier waar wel kundige vroedvrouwen zijn, verzorgen zij het kind zodra het geboren is in een wieg en masseren zij zijn hoofd. Daarom zijn hun hoofden volkomen rond.' De man sprak tot hem: 'Je hebt mij vierhonderd zoez doen verliezen!' Hillel antwoordde: 'Het is passender dat men door toedoen van Hillel vierhonderd zoez verliest dan dat Hillel geërgerd zou raken.' 

     

 

 

 

Sterc.gif (5478 Byte)

 

* Letterlijk: naar deze (een) halacha vragen.

** Teroetot, letterlijk: recht, rechtlijnig. ARN, noesach 'b', ed. S. Schechter formuleert tzarot: smal, samengeknepen. 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

** ARN noeach 'b' kent een andere volgorde van de vragen en voegt aan het begin nog een extra vraag toe. 1) Vraag over de staarten van ezels en ossen, 2) over de lange hoofden van Babyloniërs, 3) over de voeten van Afrikanen, 4) over de ogen van de inwoners van Palmyra.

Ook de volgorde van de vragen is in Babylonische Talmoed Sjabbat is anders. De vragen volgen hier het lichaam vanaf het hoofd naar de voeten: 1) hoofden van de Babyloniërs, 2) ogen van de inwoners van Palmyra, 3) voeten van de Afrikanen.   

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[7] Zie in dit verband J. Preuss, Biblisch-Talmudische Medizin, Beiträge zur Geschichte der Heilkunde und der Kultur, herdr. Wiesbaden  1992, 468.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

* Om insecten en parasieten mee weg te slaan.


Uitleg:

De bovenmenselijke lankmoedigheid van Hillel
Uit het begin van de weergave van dit verhaal over Hillel in ARN noesach 'b' blijkt dat het gebeurde een illustratie vormt bij de waarschuwing van Rabbi Eli'èzèr ben Hyrcanos: 'Wees niet makkelijk kwaad te maken.'

Het verhaal over de spreekwoordelijke lankmoedigheid en bescheidenheid van Hillel is vernuftig opgebouwd. Met name door de letterlijke herhalingen, is het bijna bovenmenselijke geduld van Hillel extra onderstreept. Juist op de vooravond van de Sjabbat, wanneer Hillel zich wil klaarmaken voor de naderende feestdag, komt de man hem hinderen in zijn voorbereidingen. Hij bonkt iedere keer opnieuw op de deur om de rust van Hillel ruw te verstoren. Telkens opnieuw roept hij tweemaal: 'is Hillel hier?' De man noemt Hillel bovendien gewoon bij zijn naam. Dit gold als respectloos gedrag, zeker aangezien Hillel niemand minder was dan de president van het hoogste rechtscollege in Israël! De man had de aanwezige huisgenoten ook eerst naar hun huisheer of meester kunnen vragen. Door de herhaling en het respectloze aanroepen wil de man opzettelijk de indruk wekken dat hij Hillel voor een uiterst dringende aangelegenheid komt opzoeken. Het gebruik van het woord 'halacha' is daarbij opvallend. De kwelgeest suggereert dat hij een prangende halachische vraag heeft, mogelijk in verband met de naderende Sjabbat. Hillel reageert dan ook letterlijk: 'Wat heb je nodig?' In werkelijkheid is er totaal geen sprake van enige nood of haast. Ondanks de ergerlijk lange tussenpozen waarmee de man terugkomt met zijn 'dubieuze (zie beneden) én triviale vragen, kan hij bij Hillel geen spoor van ergernis opwekken. Hij stoort Hillel nota bene steeds bij een intieme bezigheid, maar Hillel maakt telkens opnieuw tijd voor hem vrij. Het verhaal verkrijgt nog meer dynamiek, omdat het geduld van Hillel juist lijkt toe te nemen naarmate de vragen ergerlijker worden. Bij de derde ontmoeting gaat Hillel er zelfs bij zitten om in alle rust ook de derde vraag aan te horen en nog uitvoeriger dan de eerdere vragen te beantwoorden. Buitendien geeft Hillel (zo in noesach 'a') speciaal dit keer aan, dat hij deze en juist voor hem persoonlijk beledigende vraag (hij is een Babyloniër!) van groot belang acht.
In ARN noesach 'b' wordt verteld dat Hillel door de man telkens uit zijn slaap is gewekt. Telkens wanneer Hillel - uit de slaap weggerukt - vraagt wat de man komt doen, veinst deze keer op keer dat hij de inhoud van de vraag is vergeten. Dat doet hij ongetwijfeld om de ergernis te vergroten. Hillel reageert daarentegen kalm, gebiedt de man zich in acht te nemen, goed na te denken en zijn vragen alsnog te stellen.

De eerste twee vragen** (in onze tekst ARN noesach a) van de ongenode kwelgeest van Hillel gaan over de inwoners van Palmyra en over Afrikanen. Palmyra (Tadmor) was een Oase in de woestijn van Syrië, waar regelmatig zandstormen heersten. De ogen bij de inwoners van Palmyra zijn volgens Hillel geloken en tot spleetjes versmald doordat zij deze voortdurend moeten toeknijpen ter bescherming tegen het opwaaiende zand. Volgens ARN noesach 'b' legt Hillel omstandig uit dat de ogen van de inwoners van Palmyra door de zandstormen niet alleen smaller zijn dan bij andere mensen, maar (door irritatie) ook waterig en vertroebeld met (traan)vocht.
Afrikanen lopen - zo betoogt Hillel - in drassige gebieden rond, waardoor ze blootsvoets gaan zonder schoeisel. Hierdoor worden hun voeten plat en breed. Volgens de versie in ARN noesach 'b' staan de tenen van de Afrikanen daarom ver uiteen.

De derde vraag betreft merkwaardig lange hoofden van Babyloniërs. Maar nog voor de man zijn vraag kan stellen, gaat Hillel eerst rustig zitten opdat hij dit maal uitgebreid met hem kan converseren:
'Omhuld (met een mantel) ging hij voor hem zitten en vroeg hem: "Wat is het (precies) wat je nodig wilt weten?" Hij antwoordde hem: "Dit is de wijze waarop presidenten (van het Sanhedrin) antwoorden!? Moge er niet velen zoals jij zijn in Israël." "Moge de hemel het verhoeden", sprak Hillel, "houd je een beetje in!"'
Op het moment dat Hillel rustig gaat zitten om zijn derde en laatste vraag te beantwoorden, voorvoelt de sarrende vragensteller zijn definitieve nederlaag. Hij voelt de grootsheid achter de bescheidenheid van Hillel. Hij is zowel verbouwereerd als geërgerd, omdat Hillel anders reageert dan hij gedacht had. Van een hoogwaardigheidsbekleder als Hillel mag men immers bij zoveel plagerij en belediging normaal gesproken een afwijzende en beledigde reactie verwachten. Daarom riep de man half verbaasd en half verbolgen uit: 'Is dit nou de wijze waarop presidenten (van het Sanhedrin) antwoorden!? Moge er niet velen zoals jij zijn in Israël!' Het is alsof hij wil zeggen: 'Reageren in Israël   hoogwaardigheidsbekleders op die manier, en dat terwijl ze nota bene zoals jij president (nasie) van het grote gerechtshof zijn!? Is het normaal dat zij onder alle omstandigheden kalm blijven, ook al bonkt men bij hen herhaaldelijk op de deur en roept men hen respectloos bij hun naam, ook al stoort men hen herhaaldelijk, en dat nog wel op de vooravond van de Sjabbat, ook al blijken alle aan hen als dringend voorgestelde kwesties slechts algemene vragen te betreffen en in werkelijkheid van slechts futiel belang te zijn? Hoe kan zo iemand als jij dan kalm blijven en er bovendien nog eens rustig bij gaan zitten om zich voor weer een nieuwe futiliteit lastig te laten vallen?! En geeft het wel pas dat een president van de rechtbank doodgemoedereerd zulke ironische antwoorden geeft? Hillel reageert op deze gefrustreerde verzuchting met: 'Moge de hemel het verhoeden dat er niet velen zoals ik in Israël zijn. Het is juist een zegen voor ons volk indien er in Israël meer personen zijn zoals ik ben, personen die nooit in woede ontsteken!'

De laatste vraag (zo in ARN noesach 'a') naar de langwerpige hoofden van Babyloniërs is als het ware de klap op de vuurpijl. De vraag is beledigend, omdat Hillel zelf een Babyloniër is. De derde vraag verleent tot besluit extra dynamiek aan de besmuikte humor van het verhaal. Hillel geeft - ondanks alle pogingen hem kwaad te maken - juist op de laatste en meest ergerlijke vraag uitgebreid antwoord, terwijl hij in alle rust tegenover zijn kwelgeest heeft plaatsgenomen om hem aan te horen. Hillel verklaart dat de Babyloniërs niet over professionele vroedvrouwen beschikken die - zoals in Israël - direct na de geboorte het kind in een wieg leggen, en door massage en windsels de schedel van het pasgeboren kind in vorm brengen. In Babylonië wordt een pas geboren zuigeling doorgaans meteen toevertrouwd aan de zorg van gewone slaven en slavinnen, zonder die professionele kennis. Zij beschikken niet over de vaardigheden om een boreling te 'strekken' (ledematen recht te buigen) en om eventuele vervormingen van de schedel met windsels en massage te herstellen.
[7]

Daarom zijn de hoofden van de Babyloniërs langwerpig en niet rond. In de weergave van het verhaal in de Babylonische Talmoed is overigens juist een kogelrond hoofd als afwijkend kenmerk van Babyloniërs genoemd. Een kogelronde schedel gold eveneens als blijk van lelijkheid.[8]

Er valt overigens tussen de regels door nog meer in dit verhaal te beluisteren. De aan Hillel gestelde vragen bezitten onmiskenbaar een mensonvriendelijke ondertoon. Ze ademen de sfeer van generaliserende vooroordelen ten opzichte van mensen uit andere culturen. Hillel neutraliseert de in de vragen verscholen boosaardigheid van de vragensteller op kiene wijze. Dat doet hij door op de irrationele inhoud van de vragen juist in vriendelijke kalmte met redelijk klinkende antwoorden te reageren. De in de vragen verscholen negativiteit weet Hillel in zijn antwoorden op die manier behendig te ontkrachten!
In zijn antwoorden lijkt Hillel rationele verklaringen te geven, maar ze bevatten tegelijk een humor die de irrationele ondertoon van de vragen aan de kaak stelt. Soms is een dwaas antwoord de beste manier om iemand met dwaze, uitdagende vragen kundig de mond te snoeren. De ontwapenende humor in de antwoorden van Hillel komt nog het sterkst naar voren in het alternatieve begin van het verhaal volgens ARN noesach b':

»'En wees niet makkelijk kwaad te maken'. Het gebeurde dat iemand kwam (met de bedoeling) om Hillel de Oude kwaad te maken. Hij wachtte tot hij was gaan slapen. Toen begon hij op de deur te kloppen en vroeg: 'Is Hillel hier soms'. Hij vroeg: 'Wat wil je?' De man sprak: 'Ik wil een vraag stellen.' Hillel stond op en deed open. Hij hulde zich in een mantel en ging zitten: 'Wat is je vraag?' Hij antwoordde: 'Ik ben het vergeten.' Hillel sprak tot hem: 'Neem jezelf in acht [denk goed na]!' Hij sprak: 'Waarom is de staart van een koe lang en die van een ezel kort?' Hillel antwoordde hem: 'Je hebt een belangrijke vraag gesteld.' En hij vervolgde: 'Dat is omdat een ezel een zadel op zijn lijf draagt en de staart daardoor niet verder reikt [behoeft te reiken] dan tot de helft van zijn heup [de helft van zijn bil]. Het lijf van de koe blijft onbedekt en zijn staart is lang, zodat hij deze voor het gehele lichaam kan benutten.'* De man stond op en ging zijns weegs.«

Een Wijze als Hillel beseft dat hij het venijn van een tegenstander of boosaardig persoon alleen kan neutraliseren, wanneer men welwillend blijft, niet in woede ontsteekt en het hetgeen de ander te berde brengt niet bot negeert of ontkent. Als wijze kende Hillel de helende en ontladende werking van de kwinkslag. Het verhaal kunnen we in dit opzicht ook beschouwen als een goede les in conflictbeheersing.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[8] Zie in dit verband Babylonische Talmoed Nedariem 66b, zowel een rond hoofd als brede voeten golden als blijk van lelijkheid. De lezing die aan de Babyloniërs langwerpige hoofden toeschrijft, is overigens het meest overtuigend.

 


Eerder hebben we al uitgebreid opgemerkt dat de lankmoedige bescheidenheid van Hillel hem - evenals dit het geval was bij Mosjè - geschikt maakte om Gods heilige geest te ontvangen. Een van de belangrijkste eigenschappen van een leider met natuurlijke autoriteit is bescheidenheid en verdraagzaamheid, omdat een echte leider dienaar wil zijn en blijven van de gemeenschap. Wie handelt voor eigen eer en faam is volgens de Wijzen daarom geen geschikte leermeester of bestuurder.

 

 

©  2012, dr. Marcus van Loopik, Hilversum

 

 


Naar vorige pagina (Avot de-Rabbi Nathan p.  29): 
Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

Naar volgende pagina (Avot de-Rabbi Nathan p. 31): Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

Naar het begin van de cursus (Avot de-Rabbi Nathan p. 1):  Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

Gaarne reacties en feedback: m.loopik50@upcmail.nl   Basisknopkl.jpg (825 Byte)