Olijf.gif (4574 Byte)


Naar hoofdpagina:
  Basisknopkl.jpg (825 Byte)

Avot de-Rabbi Nathan (2a-b)

(Spreuken der) Vaderen van Rabbi Nathan

Midrasj, tekst en commentaar

Dr. Marcus van Loopik
Medewerker Stichting Pardes te Amsterdam, © 2012
Niets van deze website mag op enigerlei wijze worden vermenigvuldigd of openbaar worden gemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van bovengenoemde auteur

 

Weest beheerst en zorgvuldig met woorden;

wie toornig is, vergeet


 

     
      Olijfb.gif (5153 Byte)

 

   

          Boekklkl.jpg (2393 Byte)

 

 

                      

           

 MMosje.jpg (15896 Byte)

Mosjè, Aschkenazisch Machzor uit de middeleeuwen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[2] Dat wil zeggen: wat gezegd is in Num. 31:14. Na een korte onderbreking (over Balak en Bileam) sluit de midrasj weer aan bij de uitleg van Num. 31:14 en de woede van Mosjè.

 

Eind tekst Avot de-Rabbi Nathan 1b, begin 2a


Een andere uitleg (van) »Weest geduldig (bedachtzaam) in het (vellen van) een rechtsoordeel.«

Hoe is dat? Dit leert dat een mens bedachtzaam moet zijn met zijn woorden, en dat hij niet kribbig mag zijn in zijn spreken, want ieder die kribbig is in zijn woorden, vergeet zijn woorden. Want zo vinden wij ten aanzien van Mosjè onze leraar, dat op het moment dat hij kribbig was met zijn woorden hij zijn woorden vergat. Waar vinden we dan dat Mosjè onze leraar zijn woorden vergat? Er is immers gezegd: 'En El'azar, de priester, sprak tot de mannen van het leger die ten strijde waren getrokken: Dit is de verordening van de Tora die de Eeuwige aan Mosjè bevolen heeft' (Num. 31:21). (Daarmee zei El'azar:) Aan Mosjè heeft Hij bevolen en niet aan mij heeft Hij bevolen. Hij heeft Mosjè, de broeder van mijn vader, bevolen maar niet mij heeft Hij bevolen. En waar vinden wij ten aanzien van Mosjè dat hij kribbig sprak. Wel, de Schrift zegt hoe Mosjè tot de bevelhebbers sprak: 'En Mosjè werd ziedend op de bevelhebbers van het leger ... en Mosjè sprak tot hen: Hebben jullie al wat vrouwelijk is in leven gelaten?!' (Num. 31:14-15).  

Indien dat zo is, waarom zegt de schrift (dan met zoveel nadruk): 'al wat vrouwelijk is'? Dat is echter met het oog op het advies dat de goddeloze Bileam gaf tegen Israël, zoals geschreven staat: 'En nu, zie mij, ik ga (terug) naar mijn volk; (maar) kom, ik zal jou raadgeven (aangeven) wat dit volk uw volk aan het einde der dagen zal aandoen' (Num. 24:14). Hij sprak tot Balak: 'Dit volk dat jij haat is hongerig naar voedsel en smacht naar drinken, maar zij hebben niets om te eten en te drinken dan alleen het manna. Welaan, richt hutten voor hen op, zet voedsel en drinken voor hen neer, en laat daarin prachtige vrouwen plaatsnemen, dochters van koninklijke bloede, opdat het volk zal hoereren, achter Ba'al Pe'or[1] aan, opdat zij vallen door de hand van de Alaanwezige.' Onmiddellijk ging Balak aan de slag en deed al wat de goddeloze Bileam hem gezegd had te doen.  Zie toch, wat voor kwaad de goddeloze Bileam Israël berokkend heeft, want door hem vielen er vierentwintig duizend van hen, er is immers gezegd: 'En de doden als gevolg van de plaag waren vierentwintigduizend' (Num. 25:9).

Is dit[2] niet (reden voor) een redenering van licht naar zwaar? Leert het ons niet dat wanneer Mosjè, onze leermeester - die de grootste wijze was onder de Wijzen, vader van de profeten - reeds zijn woorden vergat op het moment dat hij kribbig sprak, een (gewoon) mens dan zeker bedachtzaam en geduldig moet zijn in zijn spreken en niet kribbig?

Ben Azzai sprak: 'Wees voorzichtig met je woorden, opdat ze niet ijdel zijn?'


Uitleg:

Woede - de vijand van wijsheid
Aan de reeds gegeven uitleg wordt hier nog een bijzonder accent toegevoegd. Bedachtzaam en voorzichtig te zijn met je oordeel, veronderstelt dat je bedachtzaam bent met al wat je zegt. Spreek niet explicitiet een ondoordacht oordeel uit, maar laat evenmin impliciet in de toon van je woorden een ondoordachte veroordeling meeklinken. Deze uitleg scherpt de vorige aan. Negatieve gedachten en gevoelens tijdens het spreken tot je naaste veroorzaken dat je kennis vergeet. Met name ook in de overdracht van  leraar op leerling is een goede en harmonieuze relatie tussen de leermeester en zijn leerling van groot belang, en dat niet alleen voor de leerling! Zelfs een Wijze verliest zijn kennis als gevolg van negatieve emoties en impulsen wanneer hij zich daardoor laat beheersen. Een Wijze - zo leert ons het begin van het kleine talmoed-traktaat Dèrèch Erètz - moet aan speciale voorwaarden voldoen, wil zijn studie beklijven: 'De wegen van de Wijzen (en hun leerlingen) zijn: lankmoedig (te zijn) en nederig van geest, ijverig en vervuld (van verlangen om te leren), verdraagzaam en geliefd bij elk mens, nederig tegenover zijn huisgenoten, bang voor overtreding en de mensen beoordelend overeenkomstig hun daden.'[3] Uit deze aanbeveling blijkt een groot psychologisch inzicht. Enthousiasme en een positieve mentale instelling hebben een positieve uitwerking op het leerproces, te meer daar voor het gezamenlijk 'lernen' sociale vaardigheden - waaronder zelfbeheersing - een onmisbare voorwaarde vormen.

Een passage over Mosjè levert het bewijs. Volgens Num. 31:22 brengt El'azar, de zoon van Aharon, een Tora-verordening aan het volk over, hoewel God aanvankelijk Mosjè bevolen had dit te doen. Dat is vreemd. Daarom gaat de midrasj er vanuit dat Mosjè zelf zich dit bevel niet meer in herinnering kon brengen. Vervolgens is de vraag hoe we weten dat dit door verlies aan zelfbeheersing zou zijn gekomen. Dat is duidelijk uit de tekst in Num. 24:14. Hiermee is het bewijs rond en had de verklaring kunnen stoppen.

    

      Boekklkl.jpg (2393 Byte)

 

 




Sterc.gif (1440 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[1] Ba'al (heer) was een kanaänitische en heidense vegetatiegod. Lokaal in allerlei variaties, met name op hooggelegen offerplaatsen, vereerd. Peor was een berghoogte in het gebied van Moab. Met name leden van de stam Gad raakten verstrengeld met de Moabitische cultuur.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[3] Dèrèch Erètz Zoeta 1 (begin). Naast Dèrèch Erètz Rabba een van de kleine talmoed-traktaten die pas in de middeleeuwen tot de tekst van de Babylonische Talmoed gingen behoren. Daarin zijn veel zeer oude overleveringen en verhalen opgenomen uit de sfeer van de zogeheten 'Vroege Chasidiem.'

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

MeshaSteleMoabiteIsrael.jpg (41874 Byte)

Steen van koning Mesja van Moab, negende eeuw voor de jaartelling; vgl. II Kon 3:4 vv.


Onderbreking van het betoog -
bespreking van een ethisch probleem


Baal.jpg (59300 Byte)

De midrasj is echter een in oorsprong mondelinge traditie, vol met mnemotechniek. Daarom gaat de uitleg hier ter plekke nader in op de uitleg van het geciteerde Tora-vers (Numeri 31:21), hoewel dit de rode draad van de hele passage in Avot de-Rabbi Nathan doorbreekt. Het vers is beslist problematisch. Hoe kan God Mosjè bevolen hebben om niemand van de vrouwen en kinderen van de Moabieten in leven te laten? Is dit niet in strijd met de ethiek van de Tora en het gebod van naastenliefde?
De midrasj zoekt het antwoord op deze vraag in de dubbelzinnige betekenis van het vers: 'En nu, zie mij, ik ga (terug) naar mijn volk; (maar) kom, ik zal jou raadgeven[4] (aangeven) wat dit volk "uw" volk aan het einde der dagen zal aandoen.' Volgens de letterlijke uitleg (de pesjat) maakt de Midianiet Bileam tegenover koning Balak van Moab een toespeling op wat het volk Israël zijn volk (Moab) in de verre toekomst allemaal zal aandoen. In de profetische spreuk in Num. 24:17 wordt dit helder uit de doeken gedaan: 'Er zal een ster uit Israël opkomen, hij zal de flanken van Moab verbrijzelen en alle zonen van Seth vernietigen' (Num. 24:17).' Dat is bepaald geen prettig vooruitzicht voor Moab.
We kunnen evenals de midrasj in Avot de-Rabbi Nathan - met een beetje goede wil - Num. 24:14 echter ook anders lezen: 'Ik (Bileam) zal jou, Balak, een raad geven wat dit volk (Moab) "uw" volk (Israël) moet aandoen'. Bileam zou Balak gewezen hebben hebben op de achillespees van de Israëlieten, hun bijzonder realtie met de Eeuwige. Die unieke verhouding met de Eeuwige kan evengoed tot hun welzijn als tot hun vernietiging leiden. Het zal fataal met Israël aflopen, indien Moab erin slaagt Israël afvallig te maken en Gods toorn juist op Israël af te wenden. Moab behoorde tot die culturen die uit waren op zowel de fysieke als geestelijke vernietiging van het Joodse volk en het jodendom, zonder enige scrupule. Alleen dit gegeven en de extreme niets ontziende haat van Moab verklaart de ongemeen felle reactie op de Moabitische cultuur in Tenach.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[4] Het gebruik van dit woord is opvallend. Daarom geeft de midrasj hier een alternatieve verklaring.

BaalStele.jpg (12426 Byte)       Baál-steen

 

 

 

          Zwaardklklr.gif (3061 Byte)

 

 

 

   MTienwoorden.jpg (40289 Byte)

Tien woorden in Hebreeuws manuscript uit de negende eeuw

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[7] Zie Babylonische Talmoed, Pesachiem 113b.

 


Excurs

Gebannen uit de gemeenschap van de Eeuwige

Tenach beschrijft de geboorte en verdere ontwikkeling van het Joodse volk. Israëls geschiedenis is als het stijgen en dalen van de engelen op de ladder in de droom van Ja'akov. Het volk Israël heeft een bewogen en wisselvallige geschiedenis doorgemaakt. Zijn lotgevallen zijn van doorslaggevende betekenis gebleken voor de wijze waarop het naar zichzelf en andere volkeren is gaan kijken.
De Eeuwige heeft Israel in het land Egypte geweven als een foetus in de buik van zijn moeder (vgl. Ps. 139:13). Het ontstaan van het Joodse volk was traumatisch. De Israëlieten vluchtten over het smalle pad door de Rietzee het leven en vde rijheid tegemoet. Behalve vrijheid wachtte ook de worsteling naar volwassenheid. Egypte staat in het collectieve geheugen gegrift als de meedogenloze natie, waarin het leven van ontelbare dwangarbeiders werd opgeofferd aan immense grafmonumenten. Egypte is het ‘slavenhuis’ (bét avadiem; Ex. 20:2), maar wonderlijk genoeg ook de ‘tuin van de Eeuwige’ (gan ha-Sjém, Gen. 13:10). De ambivalente houding tegenover Egypte herkennen we terug in de mengeling van respect en afkeer, waarmee Israël de buitenwereld is gaan bekijken. Egypte en Edom (Esau, door de rabbijnen geïdentificeerd met Rome) hebben Israël hardvochtig geknecht en vervolgd. Israël mag evenwel geen kwaad met kwaad vergelden, want daarmee zou dit ‘koninkrijk van priesters’ (Ex. 19:6) afdalen tot het verfoeilijke niveau van zijn tegenstrevers.

Zo houdt de Tora ons voor: 'De Edomiet zul je niet verafschuwen, want hij is je broeder' (Deut. 23:8 [7]). Ja'ákov bleef Esau bij zijn terugkeer van Lavan met ‘mijn broeder’ aanspreken. En Israël weet: De Egyptenaar zul je niet verafschuwen, want je bent vreemdeling geweest in zijn land (ibid.). Het Joodse volk moet zich de wreedheid van Egypte blijven herinneren, maar het mag zijn vijand niet met gelijke munt terugbetalen: ‘Wij moeten tolerantie leren uit de ervaring dat wij juist slachtoffer van intolerantie geweest zijn. Wij moeten moreel gedrag leren uit het feit dat we aan de grofste immorele praktijken in Egypte waren blootgesteld' [5]

De afschuw ten opzichte van Egypte en Edom bleef ondanks alles beperkt. Ten aanzien van deze twee volkeren leert de Tora: De kinderen die hun geboren worden, het derde geslacht daarvan mag toetreden tot de gemeenschap van de Eeuwige (Deut. 23:9[6]). Wanneer een Egyptenaar of Edomiet tot Israël toetreedt, mogen hun kleinkinderen (derde geslacht) huwen met een Joodse man of vrouw (tot dan mag het eerste en tweede geslacht alleen huwen met andere proselieten).

In de woestijn begon als het ware de tijd van Israels adolescentie. In zijn ‘puberale’ identiteitscrisis verlangde het volk als naar de baarmoeder terug naar de waterbronnen en vleespotten van Egypte (vgl. Ex. 16:3; Ex. 17:3; Num. 11:5-6). Kennelijk koesterde het volk toch ook goede herinneringen aan het Egyptische slavenhuis! Tegen wil en dank bevrijd, bracht de Eeuwige Zijn pas verworven bruid Israel bij Sinaï onder de huwelijksbaldakijn, waar Hij haar het huwelijkscontract - de Tora - voorlas. Geheiligd aan de Eeuwige, in een unieke echt met Hem verbonden, zette zij haar groei naar volwassenheid voort. Daarna kruiste een aantal zeer vijandige volkeren haar pad, zoals de Amalekieten, de Ammonieten, de Moabieten en de zeven Kanaänitische volken (vgl. Deut. 7:1 vv). De afschuw van deze naties is radicaler dan die tegenover Egypte en Edom. Voor altijd grenst de Tora Israël van Ammon en Moab af: 'Een Ammoniet of Moabiet zal niet komen in de gemeenschap van de Eeuwige; zelfs het tiende geslacht van hen zal niet toetreden tot de gemeenschap van de Eeuwige, nimmer, omdat zij bij jullie uittocht uit Egypte jullie niet onderweg met brood en water tegemoet gekomen zijn' (Deut. 23:4-5 [3-4]). De Egyptenaren waren Ja'akovs grootfamilie aanvankelijk nog goed gezind. Haat en onderdrukking nam mettertijd toe. De emotionele afkeer groeide als het ware met de omvang van Israël mee. De hardheid van de Egyptenaren stoelde op vreemdelingenangst en eigenbelang (vgl. Ex. 1:10; Flavius Josephus, Antiquitates, II,9). De hardvochtigheid van Ammon en Moab bleek fundamenteler dan die van Egypte. Hun vijandschap tegenover Israël bleef immers net als bij Amalek zonder motief! Hun ongastvrijheid was onvergeeflijk, omdat ze voortkwam uit onverschilligheid. Wie niet tot mededogen in staat is, mag zich nimmer tot Israël rekenen.[6] Daarom mocht Israël zich ook niet met de Kanaänitsche volkeren vermengen. Zelfs een verbond met hen was uitgesloten (vgl. Ex. 34:11-16; Deut. 7:1-6.; 20:16-18; vgl. ook Gen. 24:3 en Ezra 9:1). De Israëliet moest zich verre houden van deze culturen, opdat hij niet door hun inhumane en onbarmhartige leefwijze geïnfecteerd raakte (zie vooral Deut. 20:18). De midrasj schetst Kanaän in harde contouren: ‘Vijf zaken heeft Kanaän zijn kinderen opgedragen: Heb [alleen] elkaar lief, heb roof lief, heb ontucht lief, haat jullie meesters en spreek niet de waarheid.’[7]

De buitensluiting van Amalek, Ammon, Moab en de Kanaänitische volkeren is overigens alleen van historisch belang geweest. Deze volkeren bestaan niet meer. Geen natie kan nog met hen worden geïdentificeerd. Ze staan niet model voor Israëls reactie op de volkeren in het algemeen. Integendeel, ooit zullen alle volkeren naar Jerusalem optrekken om samen met Israël feest te vieren en de Eeuwige te prijzen (vgl. Jes. 2:3 en Zech. 14:16).[8]

 

 

 



         Zwaardklkl.gif (3073 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[5] J.M. Cohen, 1001 Question and Answers on Pesach, London 1996, p. 12; vgl. Lev. 19:34.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[6] Vgl. Babylonische Talmoed, Jevamot 78a.

 

 

 

 

 

 

[8] Zie voor dit gedeelte van de les Tenachon (ed. B. Folkertsma Stichting voor Talmudica; Stichting Pardes) Concepten, nr. 15, 64-65.

 

[9] Sjim'on ben Azzai (vroeg 2e eeuw van jaartelling) was een Tannaïet en leerling van Rabbi Akiva. Hij trouwde nooit, opdat hij zich volledig aan Tora-studie kon wijden. Hij was evenals Akiva een van de vier personen die volgens de overlevering in mystieke meditatie het Paradijs betrad. Hij stierf vroeg en verwierf nooit de status van Rabbi, ondanks zijn formidabele geleerdheid.



Ben Azzai[9] zegt: Wees voorzichtig met je woorden opdat ze niet ijdel zijn.«

Ben Azzai verstaat onder de bedachtzaamheid van het oordeel een voorzichtig spreken. Een wetgeleerde, wijze en rechter gebruikt geen onnodige en ijdele woorden. Dus denkt hij goed na voordat hij spreekt  en zijn oordeel over iets geeft, opdat hij geen overbodige dingen zegt. Onder de Wijzen gold het als blijk van goede manieren om met zachte stem te spreken, zonder omhaal van woorden te praten en vragen in goede volgorde te beantwoorden.[10]




[10] Vergelijk in dit verband Dèrèch Erètz Rabba II, 3,8,12 en X, 4-6 Dèrèch Eretz Zoeta I,3b; II,5-7,13,14; III,1,16; IV, 19; V,3,4; VII,1-3; zie M. van Loopik, The Ways of the Sages and the Way of the World, Tübingen 1991.

 

 

     Boekklkl.gif (8026 Byte)


      


* L. Finkelstein veronderstelt, dat volgens de oorspronkelijke lezing van Pirké Avot de uitspraak van de mannen van de Grote Synagoge luiddde: 'Maak een omheining rond je woorden (i.p.v. rond de Tora) en doe vele Wijzen (chachamiem) opstaan (i.p.v. vele leerlingen).' Het is inderdaad opvallend dat de uitleg hier spreekt over 'een omheining rond je woorden.' Zie L. Finkelstein in Journal of Biblical Literature LVII (1938) deel 1, p. 13-50; en Mavo le-Massechtot Avot we-Avot de-Rabbi Nathan, New York 1950, p, vii.

 

 












































































Sterc.gif (5478 Byte)

 

Een omheining rond de Tora,
vel geen ongefundeerd oordeel,
leg geen regels op die mensen niet kunnen dragen.


Het vervolg van de tekst bespreekt de opdracht een omheining te maken rond de Tora. Acht personen en kategorieën hebben (in de opeenvolging van geslachten) een omheining rond de Tora gemaakt: God, Adam, de Tora zelf, Job, Mosjè, de Profeten, de Geschriften en de Wijzen. Ieder op een eigen wijze en met een speciaal doel. God en de profeten, opdat de tekst van de Tora niet kan worden misverstaan en een verkeerd beeld van God en Zijn omgang met de wereld in de voorstelling van mensen wordt geschapen. Adam, de Tora, Mosjè, Job en de Geschriften om de mens verre te houden van overtreding, met name op het gebied van sexaliteit en rituele reinheid. Hoewel Adam daarbij tot zijn eigen ongeluk overdreef.#


 
Vervolg tekst, Avot de-Rabbi Nathan 2a

»Maakt een omheining rond de Tora«
Maak een omheining rond je woorden,* op de manier waarop de Heilige, Hij zij gezegend, een omheining rond Zijn woorden heeft gemaakt en zoals de eerste mens een omheining rond zijn woorden maakte. De Tora maakte een omheining rond haar woorden. Mosjè maakte een omheining rond zijn woorden. En ook Job, de profeten, de geschriften en alle Wijzen maakten een omheining rond hun woorden.
Welke is dan de omheining die de Heilige, Hij zij gezegend, rond Zijn woorden maakte? Wel, de Schrift zegt: 'En alle volkeren zullen zeggen: Waarom heeft de Eeuwige dit land zo behandeld? Waarom deze vurige toorn? [Dan zal men zeggen: omdat zij het verbond van de Eeuwige verlaten hebben etc.]' (Deut. 29:23-24) Dit leert ons dat het Hem, door Wiens spreken de wereld tot stand kwam, onthuld was dat de komende generaties (van de volkeren) zo zouden gaan spreken. Daarom sprak de Heilige, Hij zij gezegend, tot Mosjè: 'Mosjè, schrijf het (antwoord) op en bewaar het voor de komende geslachten: "Dan zal men zeggen: omdat zij het verbond van de Eeuwige, de God van hun vaderen, verlaten hebben ... en zij zijn heengegaan en hebben andere goden gediend en zij hebben zich voor hen ter aarde geworpen, voor goden die zij niet kenden en die Hij hen niet had toebedeeld' (Deut. 29:24-25.) Zo leer je dat de Heilige, Hij zij gezegend, Zijn schepselen het volle loon uitbetaalt (op een volkomen terechte wijze).


Uitleg:

God dreigt niet zonder voorkennis
We hebben geleerd van de mannen van de Grote Synagoge, dat een Wijze en rechter in zijn oordeel omzichtig moet zijn. Hij mag niet te snel oordelen en moet weloverwogen gevolgtrekkingen uit de feiten maken. Hij mag niet oordelen op grond van wat de gegevens op op het eerste gezicht lijken aan te tonen, schuldig of onschuldig. Sjim'on ben Azzai voegde daaraan nog toe dat een mens bedachtzaam moet zijn met alles wat hij zegt. Zeker een Wijze moet dat doen. De uitleg in Avot-de Rabbi Nathan wijst op een doorgaande lijn binnen binnen de uitspraak van de mannen van de Grote Synagoge: bedachtzaamhied in het recht, het maken van vele leerlingen, het maken van een omheining rond de Tora. Dit heeft allemaal met spreken en communiceren van doen. Zo herkennen we ook een inhoudelijk verband tussen de waarschuwing om bedachtzaam te zijn met rechtspreken (matoen ba-dien) en de waarschuwing om een omheining te maken rond de Tora (sejag la-Tora).
Allereerst legt de midrasj die omheining hier uit als extra omzichtigheid tijdens het spreken (over Tora). Een wijze of rechter die de Tora en de traditie bestudeert om tot een juist oordeel te komen en die halachische regels wil vaststellen, moet voorzichtig zijn met wat hij formuleert en besluit. Indien hij ongefundeerd zijn oordeel velt over een zaak, zal hij het respect voor de traditie bij de gemeenschap ondermijnen. Is zijn oordeel niet onderbouwd, dan zal men dit oordeel  allicht ervaren als willekeur. Wie zijn halachische beslissingen baseert op Tora en de mondelinge leer, kan niet zonder draagvlak. Met name een streng oordeel moet wel redelijk zijn en beargumenteerd, alsook voorafgegaan door heldere gedragsregels en waarschuwingen. De opdracht die de Allerhoogste aan Mosjè gaf, om een beargumenteerde strafmaat al van te voren in de Tora op te tekenen, strekt tot voorbeeld. God anticipeerde op de mogelijke reacties van 'omstanders' op Zijn oordeel over Israël.
Zo begrijpen we tevens waarom de midrasj het betoog voortzet met het voorbeeld van Adam en Chawwa (Eva) in het paradijs (zie beneden). De rabbijnse uitleg van dit verhaal maakt transparant hoe gevaarlijk het kan zijn, wanneer onredelijk zware of ongefundeerde eisen aan de gemeenschap worden gesteld. Wanneer de Wijzen restricties opleggen die de meerderheid van de gemeenschap redelijkerwijze niet in praktijk kan brengen, is sprake van fout beleid. De hier besproken passage (over een omheining rond de Tora) laat zien hoe God Zelf ervoor zorgdraagt dat Zijn oordeel niet als willekeur kan worden opgevat.

Gods bedeling van beloning en straf is perfect (be-sjalom) - zo sluit deze passage af - en in die zin ook vreedzaam. Gods oordeel mag in feite geen aanleiding zijn tot discussie. De Eeuwige heeft gepaste waarschuwingen aan Zijn bestraffing van Israël vooraf doen gaan. In navolging van de Allerhoogste wezen de mannen van de Grote Synagoge ook de latere generaties van Wijzen erop dat hun uitspraken en oordelen zodanig moeten zijn, dat het respect van de gemeenschap gegarandeerd blijft. Alleen wanneer zij met overleg oordelen en hun besluiten met redenen omkleden, zal de gemeenschap de mondelinge traditie trouw willen blijven.


Vervolg tekst, Avot de-Rabbi Nathan 2b

Welke omheining heeft de eerste mens aangebracht rond zijn woorden?
Dat zit zo. De Schrift zegt: 'En de Eeuwige, God, beval de mens met de woorden: 'Van alle bomen van de tuin mag je vrijelijk eten; maar van de boom van kennis van goed en kwaad mag je niet eten, want op de dag dat je ervan eet zul je zeker sterven'(Gen. 2:17). Adam wilde (dit) aan Chawwa (Eva) niet (exact) zo vertellen als de Heilige, Hij zij gezegend, tot hem gesproken had. Hij zei echter tot haar: 'Maar van de vruchten van de boom die midden in de tuin staat, heeft God gezegd: Jullie zullen daar niet van eten en hem niet aanraken, opdat jullie niet zullen sterven' (Gen. 3:3). Op dat moment beraadslaagde de boosaardige slang en sprak (bij zichzelf): 'Aangezien ik Adam niet ten val kan brengen, zal ik Chawwa ten val gaan brengen.' Hij ging naast haar zitten en begon een uitgebreide conversatie met haar. Hij sprak tot haar: 'Indien je beweert dat de Heilige, Hij zij gezegend, ons verboden heeft de boom aan te raken, welnu kijk hoe ik hem aan zal raken en niet sterf! Evenzo zal jij niet sterven wanneer je hem aanraakt. Wat deed de boosaardige slang op dat moment?  Hij stond op en raakte de boom met zijn handen en voeten aan en hij schudde hem heftig totdat zijn vruchten op de grond vielen.
En er zijn er die zeggen: 'Hij raakte hem niet werkelijk aan, maar zodra deze boom hem zag schreeuwde deze hem toe: "O, goddeloze schurk, raak me niet aan!" Er is immers gezegd: 'Laat de voet van hoogmoed niet over mij komen en laat de hand van de goddeloze mij niet doen dolen (bewegen)'(Ps. 36:12).

{Een andere uitleg (van) 'Laat de voet van hoogmoed niet over mij komen'- dat is de wetteloze Titus, mogen zijn botten verpulverd worden, want hij strekte zijn hand uit en sloeg met de hand tegen het altaar, zeggend: Lukos, Lukos,[1] jij bent een koning zoals ik een koning ben, kom en ga met mij de strijd aan; hoeveel runderen zijn op jou geslacht, hoeveel vogels zijn  op jou gekeeld, hoeveel wijn is over jou uitgegoten, hoeveel reukwerk is op jou verbrand? Jíj  bent degene die de gehele wereld vernietigt, zoals er gezegd is: 'Ariël, Ariël, de stad waar David zijn kampement opsloeg, voeg jaar aan jaar toe, maak de cirkel van de feesten rond' (Jes. 29:1).}[2a]

En wederom sprak hij (de slang) tot haar: 'Indien je zegt dat de Heilige, Hij zij gezegend, ons verboden heeft te eten, zie hoe ik ervan eet en niet sterf, zo kan ook jij ervan eten en je zult niet sterven.' Wat sprak Chawwa toen bij zichzelf: 'Alle dingen die mijn heer mij vanaf het begin opgedragen heeft zijn bedrog.' Chawwa noemde immers Adam vanaf het begin alleen maar 'mijn heer'. Onmiddellijk nam zij (van de vruchten) en at, en zij gaf daarvan aan haar man en ook hij at, zoals er gezegd is: 'En de vrouw zag dat de boom goed was om van te eten en dat hij een lust was voor het oog etc.' (Gen. 3:6).




       Boekklkl.gif (8026 Byte)


Sterc.gif (1440 Byte)

 

 # Zie in dit verband: A.J. Saldarini, Scholastic Rabbinism, 1982, p. 37 vv.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

MAdamChawwa2.jpg (10767 Byte)

Uit Serajewo-Aggada
Spanje 14 e eeuw

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 





 

 


[1] Verwijzing naar het Griekse 'loechos' - wolf. Romeinse bestuurders spraken in de oriïent veelvuldig de toen malige lingua franca - het Grieks.

[2a] Wij zetten de uitleg voort met voorlopige weglating van dit gedeelte over de verwoesting van Jeruzalem dat de verhaallijn kort onderbreekt. Dit gedeelte is bij de handeling van de tekst iets naar achteren opgeschoven.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

MAdamChawwa1.jpg (10564 Byte)

Uit Serajewo-Aggada,
Spanje 14e eeuw


Uitleg
:

Raffinement van het kwaad
Adam heeft het verbod om van de boom van kennis te eten rechtstreeks van God gehoord. Chawwa - moeder der mensheid en symbool voor de gemeenschap en komende geslachten - hoorde het verbod alleen uit de mond van Adam. Daarom was haar uitgangspositie in de ogen van Satan zwakker en maakte hij bij haar meer kans om het eerste mensenpaar met misleidende argumentaties te overreden. Niettemin luisterde Adam naar de redeneringen van Chawwa en werd ook hij misleid. Juist zijn gebrek aan 'gezond verstand' heeft de Schepper Adam volgens sommige verklaarders kwalijk genomen. Een mooi een aansprekend voorbeeld van deze mening vinden we in een apalogetisch geschrift van de Italiaanse Rabbi Leone da-Modena.


Een sullige Adam


Rabbi Leone da Modena (1571-1648) heeft in zijn polemische geschrift Magen wa-Chèrev (Schild en Zwaard) zijn gezichtspunt als volgt onder woorden gebracht:

»'De slang nu was het listigste van alle dieren des velds' (Gen. 3:1). En dat is [gezegd] met het oog op haar [Chawa's] verontschuldiging tegenover de Eeuwige, Hij zij gezegend, toen zij sprak: 'De slang heeft mij verleid en toen heb ik gegeten' (Gen. 3:13). En het is zeker dat zij de zelfde argumenten aan Adam zal hebben overgebracht, want zodoende kon ook hij zich verontschuldigen toen hij sprak: 'De vrouw die U aan mijn zijde hebt gesteld, zij heeft mij van de boom gegeven en toen heb ik gegeten' (Gen. 3:12) - dat wil zeggen: 'zij heeft mij onder voorwendsels en misleidingen [ervan] gegeven.' Wat zou immers zijn verontschuldiging te betekenen hebben gehad, indien dit niet zo zou zijn; want hij was [kennelijk] niet in staat te weigeren en te zeggen: 'Mij is door God reeds het tegenovergestelde bevolen'. En daarom ook sprak de Eeuwige tot hem toen Hij hem strafte: 'Omdat je naar de stem van jouw vrouw hebt geluisterd' (Gen. 3:17). Niet beantwoordde God zijn verweer ['de vrouw die U aan mijn zijde gesteld hebt,] zij heeft mij [van de boom] gegeven' met: 'omdat je [de vrucht] uit de hand van jouw vrouw hebt aangenomen', maar Hij sprak: 'Omdat je naar de stem van jouw vrouw hebt geluisterd.' Hij wilde [daarmee] zeggen: 'Je had niet naar (de stem van) haar argumenten mogen luisteren, maar met het zuivere verstand dat Ik jou geschonken heb, had je moeten uitvinden dat haar woorden geen werkelijkheid bevatten.' Het blijkt dus dat hij [Adam] niet met opzet tegen zijn Schepper heeft willen rebelleren. En zeker wist hij niet precies de reden van het verbod om van die boom te eten, noch van zijn geheimenis. Hij bezat [daarom] niet de innerlijke kracht [zich] tegen deze verleidingen [te weren]. Het kan slechts zo zijn, dat mijn heer [Adam] het eten van een enkele vrucht niet zo wezenlijk achtte, hoewel het hem verboden was; en dat hij uiteindelijk sprak: 'Wat voor belang kan de Heilige, Hij zij gezegend, eraan hechten of ik nu wel of niet eet van de appel', of van de granaatappel, of wat het dan ook geweest moge zijn. Zodoende kan men zeggen dat hem is vergeven en dat hem absolutie is geschonken door middel van een zware straf, [die daarin bestaat] dat hij voor het leven uit de tuin van Eden is verdreven en onder een vloek de aarde moet bewerken en dat de vrouw in pijn zal baren - en dit alles geldt zowel voor hem als zijn nageslacht en alle dagen, zonder dat ook zijn ziel en die van zijn nazaten gestraft wordt. En misschien is het wel zo, dat God hem niet gestraft zou hebben, wanneer de toorn van de Eeuwige niet tegen hem was ontbrand vanwege het feit dat hij door Zijn [Eigen] handen was gevormd, uit zuivere materie en zonder een kwade drijfveer; hij had zich immers moeten behoeden voor een misstap tegenover Hem, zelfs waar het iets onbelangrijks betrof. En daarom strafte Hij hem ook met zo’n ingrijpende straf.«[2b]

De woorden van het verbod dat de Schepper aan Adam oplegde (Gen. 2:15) stemmen niet helemaal overeen met de bewoording waarin Chawwa verslag doet van dit verbod aan de slang (Gen. 3:12). Dit gegeven bracht de Wijzen ertoe te veronderstellen dat Adam Gods verbod niet letterlijk aan Chawwa had overgebracht. Hij voegde  nog wat toe aan de woorden die de Schepper in werkelijkheid had uitgesproken. God verbood Adam om te eten van 'de boom van kennis van goed en van kwaad', begeleid door de waarschuwing dat dit eten de dood ten gevolge zou hebben.

MAdamEva.jpg (71533 Byte)Chawwa zei evenwel tot de slang dat God ook verbood om de boom aan te raken, hoewel God dit in werkelijkheid niet tot Adam gezegd had. Adamj voegde dit verbod toe als een extra veiligheidsmarge (een extra omheining) voor Chawwa - en mogelijk ook voor zichzelf, om zo ver mogelijk van ovetreding verwijderd te blijven. Juist deze extra aanscherping van het verbod bleek echter fataal. Het deed mogelijk al bij Chawwa de twijfel rijzen over de zinnigheid van alles wat God bevolen had. Chawwa sprak tot de slang bovendien over 'de boom die midden in de tuin staat'. In werkelijkheid omschreef God de boom voor Adam als 'de boom van kennis van goed en van kwaad.' Suggereerde Chawwa in haar formulering dat de verboden boom zich in wezen niet van de wel toegestane bomen in de tuin onderscheidde, behalve wat betreft de plek waar hij stond? Is het verbodene voor haar zo obsessief en fascinerend dat zij vooral aan de centrale plek van de boom denkt? Satan, de slang, voelde de twijfel van Chawwa haarscherp aan. Het kwaad is als het ware een superpsycholoog. Nu Satan kon aantonen dat het aanraken zonder consequenties bleef, kon hij Chawwa er eveneens van overtuigen om er dan ook meteen maar van te eten. Op zich had Adam goede bedoelingen met de aanscherping van het verbod. Hij maakte echter geen duidelijk onderscheid tussen zijn eigen aanscherping van de wet en de woorden van de Schepper. Daarom was dit onderscheid voor Chawwa niet helder. Zij achtte de verzwaring van Adam en het verbod om de boom aan te raken gelijk aan de woorden van God Zelf. Ze vereenzelvigde als het ware de mondelinge traditie - waarin soms een extra omheining gemaakt wordt rond de letterlijke tekst en verboden van de Tora - volkomen met de Tora zelf. Zo'n houding kan lijden tot een gevaarlijk fundamentalisme waarin ook onnodig verzwarende en interpreterende woorden van de Wijzen als eeuwig en onveranderlijk begrepen worden.


Vergelijkbare overlevering in Midrasj Beresjiet Rabba 19,3

'Maar van de vruchten van de boom die in het midden van de tuin staat heeft God gezegd: Jullie mogen daarvan niet eten en jullie mogen hem niet aanraken, opdat jullie niet sterven '(Gen. 3:3). Zo is er geschreven: 'Voeg aan Zijn woorden niet toe, opdat Hij je niet terechtwijst en jij leugenachtig wordt bevonden' (Spr. 30:3). Rabbi Chijja sprak: 'Dat betekent dat je de omheining niet tot meer mag maken dan de kern van de zaak, opdat hij niet omvalt en de beplantingen verwoest.' Aldus sprak de Heilige, Hij zij gezegend: 'Want op de dag dat je ervan eet, zullen jullie sterven', maar zij sprak daarentegen niet zo, maar 'God heeft gezegd: jullie mogen daarvan niet eten en jullie mogen hem niet aanraken.' Toen de slang haar de boom zag passeren, greep hij haar en duwde hij haar er tegenaan. Hij sprak: 'Evenals je niet sterft door hem te benaderen (en aan te raken), zul je ook niet sterven door van hem te eten.'

De hier beschreven uitleg van het paradijsverhaal dient als illustratie bij een belangrijke halachische basisregel: Leg geen overbodige halachische regels op die de meerderheid van de gemeenschap niet dragen kan. Wijlen Rabbijn B. de Vries, zijn herinnering zij tot zegen, heeft dit principe als volgt beschreven:

'Het is de Hakhamim (Wijzen) verboden Gezerot (extra verboden) uit te vaardigen, tenzij de meerderheid der gemeente in staat is deze te dragen.[3] Ook mogen zij geen Gezerot uitvaardigen, die aanzienlijke schade zouden veroorzaken, of slechts ten koste van grote inspanning zouden kunnen worden nagekomen.'[4]

Het volgende voorbeeld laat zien hoe Rabbi Jisjma'él[5] een moment overwoog om een 'omheining om de Tora te maken'. Uit voorzorg en ter voorkoming van overtredingen overwoog hij het huwelijk te verbieden. Onmiddellijk zag hij echter in hoe schadelijk en onredelijk een dergelijke aanscherping van de wet zou zijn.



Excurs: breng de mensen niet tot overtreding met onrealistische eisen

Het leek erop dat Rabbi Jisma’él - onder de gruwelijke omstandigheden van de Romeinse vervolgingen onder keizer Hadrianus - het huwelijk totaal wilde verwerpen. Want wanneer men kinderen zou krijgen, die men vervolgens geen Joodse opvoeding kon geven, was het misschien beter maar helemaal van het huwelijk en kinderen af te zien. Maar schijn bedriegt. Rabbi Jsjma'el zag vrijwel onmiddellijk in dat men een dergelijke harde regel onmogelijk aan de gemeenschap mag opleggen:

»Er is overgeleverd dat Rabbi Jisjma’él ben Elisja[5] sprak: … en vanaf de dag dat het  kwaadaardige koninkrijk (het Romeinse rijk) haar macht (over ons heeft uitgespreid) en boosaardige en hardvochtige decreten over ons heeft uitgevaardigd en de Tora en geboden uit ons midden doet verdwijnen en ons niet toelaat de week van de zoon in te gaan (dat wil zeggen: onze zonen te besnijden of feest te vieren om hun geboorte) - en er zijn er die zeggen: om de zonen geboren te laten worden - zou het legitiem zijn om over onszelf het decreet uit te vaardigen, dat we geen vrouw huwen en kinderen voortbrengen, zodat het zaad van Avraham onze vader vanzelf ten einde komt; maar het is toch beter voor Israël dat men zonder opzet overtredingen begaat (daartoe door de Romeinen gedwongen) dan bewust.«[6]

Rabbi Jisjma’él was vanzelfsprekend geen principieel voorstander van een celibatair leven, maar toch overwoog hij de ongehuwde staat voor een moment als redelijk antwoord op de ernst en nood der tijden. We hebben het dan over de tijd van keizer Hadrianus die Israël zware decreten oplegde. Daarmee wilde deze kwaadwillige keizer de Joden dwingen om hun religie en leefgewoonten te verlaten. Israël werd aan ongehoorde verleidingen blootgesteld door die Romeinse decreten. Zaken als Tora-onderricht en besnijdenis werden op straffe van executie verboden. Daarom zou het volgens Rabbi Jisma’el in theorie beter zijn wanneer de rabbijnen met een decreet een celibataire levenswijze voorschreven. Dan zou het nageslacht van Avraham vanzelf uitsterven, altijd nog beter dan door de hand van de Romeinen of toegeven aan hun godslasterlijke wetten. Rabbi Jisjma’él verwierp deze suggestie echter onmiddellijk zelf weer met het argument, dat Israël beter onopzettelijk (door de Romeinen afgedwongen en onbewust van het decreet dat Rabbi Jisma’el voor ogen zweefde) overtredingen kon begaan. Dat was altijd nog beter dan dat de gemeenschap zondigde in het volle bewustzijn van het bestaan van een rabbijns decreet, waarin het verwekken van nageslacht en een huwelijk werden verboden. Rabbi Jisjma’el zag in dat een halachisch afgedwongen celibataire levenswijze onnatuurlijk is. De gemeenschap zou zich daar nooit aan kunnen houden, zelfs niet met het heilige doel voor ogen om te voorkomen dat zij - door de Romeinen daartoe gedwongen - overtredingen zouden begaan (zoals overtreding van het gebod om te studeren en zonen te besnijden)! Uit dit voorbeeld blijkt dat de rabbijnen een halachisch verplichte celibataire levenswijze zonder meer afwezen. Als een vrijwillige daad van enkelen zou Rabbi Jisjma’él een keuze voor het celibaat met het oog op de Romeinse vervolgingen misschien nog wel hebben gedoogd. Maar dan ook alleen onder extreme bedreigingen als in de dagen van Hadrianus, als absolute noodsprong. En niet onbelangrijk: uitsluitend voor personen die zo’n levenswijze vrijwillig aankunnen, zo te zeggen mensen met een chassidische ziel.[7]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[2b] Leone da Modena, Magen We-Chèrev, Hoofdstuk 1, par. 2.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[3] Babylonische Talmoed, Bava Kamma 79b; Bava Batra 60b.

[4] Zie B. de Vries, Hoofdlijnen en motieven in de ontwikkeling van de halachah, Haarlem 1959, p. 20.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

MHadrianus.jpg (16513 Byte)

Keizer Hadrianus

[6] Babylonische Talmoed, Bava Batra 60b.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[7] Zie M. van Loopik, Balk en Splinter - Joodse achtergronden van de Bergrede, Amsterdam 2011, 151-152.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[5] Rabbi Jisma'él (ben Elisja) was (een Tanna'iet en) tijdgenoot van Rabbi Akiva. Rabbi Jisjma' él stamde uit een gerespecteerde familie van hogepriesters. In zijn kindertijd verbleef hij als gevangene in Rome. Rabbi Jehosjoea ben Chananja kocht de veelbelovende jongen vrij. Zijn leermeester werd Rabbi Nechoenja ben Hakkana. Rabbi Jisjma'él is met name ook bekend geworden vanwege zijn 13 hermeneutische regels. Hij beschouwde de Tora uiteraard als geopenbaarde traditie, maar als door Mosjè geformuleerde 'mensentaal'. Die opvatting deed zijn exegese en die van zijn school verschillen van die van Rabbi Akiva en diens school. Rabbi Jisjma'él  was zowel bedreven in halacha als in agggada. Hij stierf als een van de zogeheten 'tien (rabbijnse) martelaren' die ter dood gebracht werden tijden de vervolgingen door keizer Hadrianus.

  
    Boekklkl.gif (8026 Byte)







   MTitus.jpg (11113 Byte)

Titus, 40 - 81 van jaartelling
(op grond van marmeren buste).








     

sjioer 7

Psalm 36:12 - de wetteloze Titus schoffeert het heilige altaar



Avot de Rabbi Nathan 2b:

Een andere uitleg (van) 'Laat de voet van hoogmoed niet over mij komen' (Ps. 36:12) - dat is Titus, de wetteloze, mogen zijn botten verpulverd worden, want hij strekte zijn hand uit en sloeg met de hand tegen het altaar, zeggend: 'Lukos, Lukos,[1] jij bent een koning zoals ik een koning ben, kom en ga met mij de strijd aan; hoeveel runderen zijn op jou geslacht, hoeveel vogels zijn op jou gekeeld,  hoeveel wijn is over jou uitgegoten , hoeveel reukwerk is op jou verbrand, jij bent degene die de gehele wereld vernietigt, zoals er gezegd is: "Ariël, Ariël, de stad waar David zijn kampement opsloeg, voegt jaar aan jaar toe, maakt de cirkel van de feesten rond" (Jes. 29:1).'

 

Uitleg:

Arrogantie van een goddeloze
Opnieuw is de verhaallijn op mnemotechnische gronden voor een moment onderbroken. Dat is kenmerkend voor in oorsprong mondeling overgeleverde traditie. De midrasj geeft tussendoor een alternatieve verklaring voor het aangehaalde citaat uit Psalm 36:12. Dit citaat zou een besmuikte verwijzing vormen naar de Romeinse legeraanvoerder Titus, zoon van de Romeinse keizer Vespasianus, onder wiens bevel in het jaar 70 de Joodse Tempel in Jeruzalem in de as werd gelegd. Hij zou het altaar hebben aangesproken met het Griekse 'luchos, luchos' - 'wolf, wolf', daarmee zinspelend op de zinloze verslinding van offerdieren en de ontelbare offergaven die Israël uiteindelijk niet uit Romeinse hand hebben kunnen redden. De psalmdichter zou vooruitwijzend naar de dreiging van Titus het altaar hebben laten uitroepen:  'Laat de hand van de goddeloze mij niet bewegen!' De Midrasj laat de goddeloze Titus met bijtende ironie Jesaja 29:1 citeren: 'Ariël, Ariël, de stad waar David zijn kampement opsloeg etc.' Met name uit dit citeren blijkt het legendarische karakter van deze vertelling. Het aangehaalde vers maakt deel uit van de zogeheten kleine apocalyps uit het boek Jesaja. Daarin valt deze kritische profeet scherp uit naar Jeruzalem. Hij voorspelt dat - zoals David na zijn overwinning op de Filistijnen (bij Pariziem; Jes. 28:21) Jeruzalem veroverde op de Jebusieten - Jeruzalem zich opnieuw ten onrechte veilig zal wanen. Dit keer zal de heilige stad juist overwonnen en vermorzeld worden door de vijanden van Israël.[2]

MTitusboog.jpg (55574 Byte)


De naam 'Ari'él' (Ariël) kunnen we opvatten als een enigszins verbasterd 'har - El' (Gods berg), een aanduiding waarmee Ezechiël (Ez. 43:15-16) verwijst naar de bovenzijde van het brandofferaltaar en de vuurhaard waarop het offervlees verbrand werd. Een alternatieve mogelijkheid is om 'Ari'él' op te vatten als een samengestelde naam: 'leeuw van God' (ari - El). In elk geval laat de midrasj Titus woorden vol bijtende ironie uitspreken, opdat de doortrapte slechtheid van de Romeinse legeraanvoerder in al zijn ruwheid naar voren komt. Tevens beluisteren we in deze midrasj tussen de regels door verborgen zelfkritiek. Zoals Jesaja duidelijk al suggereerde, zullen Jeruzalem en de Tempel ten val komen als gevolg van de discrepantie tussen Israëls immoraliteit en zijn overdaad aan schijnheilige offergaven. 
Het legendarische karakter van het verhaal blijkt ook uit een alternatieve versie die naar het schijnt ouder is dan die hier in Avot de-Rabbi Nathan.  

      
    Boekklkl.gif (8026 Byte)

 

 

 

 

[1] Verwijzing naar het Griekse 'luchos' - wolf. Romeinse bestuurders spraken in de oriïent veelvuldig - de toenmalige lingua franca - Grieks.

 

 

 

 

 

          MVespasianus-b.gif (83098 Byte)

Munt met afbeelding Vepasianus ca. 73.

 

[2] Vgl. in dit verband ook II Sam. 5:6-9  en I Kron. 11:4-7.

[4] Zie Babylonische Talmoed, Soekka 56b.


Talmoedisch verhaal

»Onze rabbijnen vertellen: 'Het gebeurde dat Mirjam, de dochter van Bilga, afvallig werd en een officier huwde van de Griekse (lees: Syrische) koningen. Toen de Grieken[3] het heiligdom binnendrongen, schopte zij met haar sandaal tegen het altaar, schreeuwend: 'Lukos, Lukos, hoe lang wil jij het geld van Israël verslinden? En toch sta je hen niet bij in het uur van hun verdrukking! etc.' «[4]

[3] Dat wil zeggen: de soldaten van de Syrische koning Antiochus IV Epiphanes, in het jaar 168 voor de jaartelling.

 

 

 

 

     Sterc.gif (1440 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[6] Zie Avot de-Rabbi Nathan, ed. Wilna 1933, herdr. New York 1951; en vgl. Beresjiet Rabba 19,3.

[7] Zie Avot de-Rabbi Nathan, ed. Wilna 1933, herdr. New York 1951; en vgl. Beresjiet Rabba 19,3.



Tien vloeken - een onnodige verzwaring van de wet

Vervolg tekst, Avot de-Rabbi Nathan 2b

Met tien vloeken werd Chawwa op dat moment vervloekt, er is immers gezegd: 'Tot de vrouw sprak Hij: Ik zal jouw pijn en (de last van) jouw zwangerschap zeer groot maken, in pijn zul je kinderen baren, naar je man zal jouw begeren uitgaan en hij zal over jou heersen' (Gen. 3:16). 'Ik zal zeer groot maken' (letterlijk:   Ik zal grootmaken, ja groot maken) - dit zijn twee vormen van bloed (die met pijn gepaard gaan): (1) de ene is het menstruatiebloed  en (2) de andere is het bloed van de ontmaagding; (3) 'jouw pijn' - dat is de last waarmee het grootbrengen van kinderen gepaard gaat;[5] (4) 'en jouw zwangerschap' - dat is de pijn van de zwangerschap; (5) 'in pijn zul je kinderen baren' - in zijn letterlijke betekenis; (6) 'en naar jouw man zal jouw begeren uitgaan' -  dat betekent, dat een vrouw naar haar man verlangt wanneer hij op reis gaat; (7) 'en hij zal over jou heersen' - een man kleemt met de woorden van zijn mond, maar een vrouw kleemt met het hart; (8) (voorts is zij gedurende haar periode van onreinheid) als een rouwende omhuld, (9) opgesloten in een gevangenis en (10) uit het zicht van van alle mensen verbannen.

Wat heeft (de daad van Chawwa en) het aanraken veroorzaakt? Dat is de omheining die de eerste mens rond zijn woorden maakte. Zodoende zegt men: 'Indien een mens een omheining maakt rond zijn woorden, dan kan hij zijn woorden niet gestand doen.' [Andere versie: Zodoende zegt men: Ook al moet een mens een omheining maken rond de Tora, hij mag deze niet meer maken dan (doen prevaleren boven) de kern (van het voorschrift in de Tora). Want wanneer hij dit doet, zal hij niet stand houden].[6] Zodoende zegt men: 'Laat iemand niet toevoegen aan de woorden die hij hij hoort.' Rabbi José[7] zegt: 'Beter is (het wanneer een wal) tien handbreedten[8] breed (is) en hij bijft staan dan (dat hij) 100 el (is) en hij zakt ineen.'

Uitleg:

Het gevaar van een overbodige omheining
De midrasj weidt uit over de tien vloeken waardoor Chawwa en haar vrouwelijke nakomelingen getroffen werden. Dat is om de ernst te onderstrepen van wat Adam teweeg heeft gebracht met zijn onnodige aanvulling en verzwaring van Gods geboden! Niet Chawwa, maar Adam is in feite de hoofdschuldige! De vloek, die Chawwa en haar vrouwelijke nakomelingen treft - na het eten van de boom van kennis van goed en kwaad - is ten onrechte door velen op prescriptieve wijze uitgelegd, als voorschrift op grond waarvan aan vrouwen een mindere status dan mannen toekomt. Maar Chawwa's vrouwelijke pijnen en lasten weerspiegelen juist geen ideaal of gewenste status. Integendeel, ze worden beschouwd als het onverhoopte gevolg van Adams overbodige toevoeging aan Gods woord.

 

Tien vloeken over de vrouw

In de vloeken die Chawwa volgens deze uitleg hebben getroffen, vinden we  een positie van de vrouw weerspiegeld die in vroeger tijden vanzelfsprekend is geweest, maar die dat heden ten dage terecht niet meer is.
Een pararallelle versie in Avot de-Rabbi Nathan  (noesach bét [versie b]), laat nog scherper de ondergeschikte positie van de vrouw (in de eerste eeuwen van de jaartelling) tot uitdrukking komen:

»Tien beschikkingen[9b] (straffen) werden verordend over Adam (...) en tien over Chawwa (Eva). De eerste is het menstruatiebloed en de verbanning uit de onmiddelijke nabijheid van haar man. De tweede dat zij zwanger is (tot in de negende maand). De derde dat zij (haar kind) tot 24 maanden zoogt. De vierde is dat haar man over haar heerst. De vijfde dat hij jaloers is en wil voorkomen dat zij met ieder mens spreekt. De vijfde dat zij (mede ten gevolge van zangerschappen) snel oud wordt. De zeven de dat zij (op zeker moment) ophoudt vruchtbaar te zijn, maar de man altijd (nageslacht) kan voorbrengen. De achtste is dat zij in haar huis verblijft en niet (zelf) in haar onderhoud voorziet zoals de man. De negende dat zij naar de markt gaat (zich in het openbaar begeeft) met haar hoofd (haar haren) bedekt als een rouwende. De tiende is dat wanneer het haar ten deel valt haar man haar begraaft. Want zo vinden wij ten aanzien van onze vaderen: Avraham begroef Sara, onze (aarts)moeder; Jitzchak begroef onze (aarts)moeder Rebekka; en Ja'akov begroef  Rachel en Lea.« [9a]

Het  paradijsverhaal geeft een etiologische verklaring voor de sociale positie en biologische lasten van vrouwen. Het biedt slechts een verklaring voor de onvolmaaktheid van de 'condition humaine!'[9b] De Tora beschrijft hier niet hoe het leven zou moeten zijn, maar hoe het doorgaans toegaat! In de midrasj herkennen we het profetische inzicht van een samenhang tussen de kwaliteit van het menselijke bestaan en de mate waarin de mens erin slaagt Gods woord in dat bestaan te implementeren. De onvolkomenheid van de schepping hangt samen met de onvolkomenheid van menselijk handelen en oordelen. In rabbijnse commentaren op de passage van het paradijsverhaal wordt telkens weer onderstreept dat het beschreven gebeuren geen eenmalige geschiedenis betreft. De 'zondeval' is een gebeuren dat zich steeds opnieuw in het heden herhaalt. Het verhaal is meer een metaforisch model van de menselijke existentie dan geschiedenis.

De slotconclusie luidt - overeenkomstig de boven gegeven uitleg - dat men geen onnodige verzwaringen aan de gemeenschap mag opleggen. Beter is het een wat meer rekkelijke halachische beslissing te nemen, waaraan de gemeenschap zich wil en kan houden, dan een ultrastrenge restrictie op te leggen die ertoe leidt dat velen juist met de traditie breken. 
Dit inzicht leidt ertoe dat de traditie in wezen flexibel blijft en aangepast kan worden, indien bijzondere omstandigheden een verlichting van de mondelinge uitleg vereisen. We volstaan met het volgende voorbeeld uit de Misjna:

 

 

 

 

[5] In de Babylonische Talmoed, Eroevien 100b, is deze uitleg toegeschreven aan Rav Jitzchak bar Avdimi.




 

 

 

 

[8] Een tèfach - handbreedte - is ongeveer 9 centimeter. Zes handbreedten zijn naar tempelmaten gemeten ongeveer gelijk aan 1 amma  (armlengte of el), dat is ca. 54 centimeter. Naar seculiere maatgeving gemeten zijn 5 handbreedten gelijk aan 1 amma, dat is ca. 45 centimeter. Honderd el is dus ruim 45 meter.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[9a] Zie Avot de-Rabbi Nathan, noesach b cap. 42, ed. S. Schechter p. 117;
Zie wat betreft de bedekking van het hoofdhaar van de vrouw, Avot de-Rabbi Nathan, ed. J. Goldin p. 177, noot 42, in verwijzing naar het Nieuwe Testament I Cor. 11:1-16.

[9b] Tien 'beschikkingen werden verordend' (gezérot nigzeroe); dit is geen legitimerende uitdrukking, maar een zegswijze die de rabbijnen doorgaans ook gebruiken in verwijzing naar de repressieve decreten van de  Romeinse bezetter. Het blijft gaan om een vloek en het betreft geen legitiem of aanbevolen   voorschrift!

 

 

[12] Oogst van het Sjabbatsjaar waarop men de velden braak moet laten liggen en waarop men niet mag oogsten (vgl. Lev. 25:6-7).

 

[13] Rabbi Jehoeda is de Tannaïtische Rabbi Jehoeda bar Ilai uit Usha, midden tweede eeuw van de jaartelling. Hij was een leerling van Rabbi Tarfon en van Rabbi Akiva. Hij was eveneens een van de vijf door Rabbi Jehoeda ben Bava  geordonneerde rabbijnen ten tijde van de vervolgingen door keizer Hadrianus. Rabbi Jehoeda had een belangrijk aandeel in de totstandkoming van Midrasj Sifra op het boek Leviticus. Hij stond bekend om zijn uitzonderlijke vroomheid.

 

 

Misjna Sanhedrin 3,3:

»Deze zijn gediskwalificeerd[10]: een dobbelaar (gokker), iemand die leent tegen rente (een speculant) en iemand die duiven doet vliegen[11] en zij die handel drijven met oogst van het zevende jaar.[12] In het begin noemde men hen 'zij die oogst van het zevende jaar inzamelen'. Nadat de (door de Romeinen opgelegde) belastingen in natura toenamen, keerde men terug naar de gewoonte hen 'handelaren in oogst van het zevende jaar' te noemen. [Rabbi Jehoeda[13] zegt: 'Wanneer is dit het geval? Wanneer zij alleen maar dit beroep hebben. Oefenen zij echter (nog) een ander beroep uit, dan zijn zij (als getuigen wèl) gekwalificeerd.']«*

Verklaring:

Een aantal kategorieën van personen wordt als ongeschikt aangemerkt om als getuigen op te treden in een proces rond financiële claims. Wanneer zij al hun inkomsten uit pure speculatie winnen, zonder enige noemenswaardige inspanning, gelden ze op financieel gebied als onbetrouwbaar. Dat gaat dus ook op voor mensen die in het zevende jaar uitsluitend leven van de opbrengst van de dan braak liggende velden, waarop in het Sjabbatsjaar niet gewerkt mag worden. Als extra omheining verboden de Wijzen niet alleen de handel in oogst van het zevende jaar, maar zelfs al het inzamelen en bezit ervan. Toen de Romeinse overheid echter steeds zwaardere belastingen ging opleggen, met name ook in natura, werd het te gevaarlijk voor boeren om helemaal niet te oogsten. Wanneer iemand het veld en de oogst onaangeraakt liet, kon dit door de bezettende macht worden uitgelegd als een subversieve daad. Daarom besloten de Wijzen om de uitleg van de wet te versoepelen en stonden zij het verzamelen van oogst ten behoeve van afdracht aan de overheid net als vroeger weer toe. Alleen handel was verboden, niet het inzamelen als zodanig.Dit voorbeeld toont hoe de Wijzen soms door hen zelf vastgestelde wetten versoepelden. Dat deden zij wanneer bijzondere omstandigheden dat vereisten en op momenten dat de gemeenschap moeilijk of niet aan de haar opgelegde regels van de mondelingen traditie in praktijk kon brengen.

 




[10] Om als getuige op te treden in een proces over financiële kwesties.

[11] Het laten vliegen van duiven als vorm van gokken om geld.

* Als noodmaatregel stond men het dus nu wel toe om oogst van het zevende jaar te vervoeren (teneinde belastingen in natura te kunnen afdragen aan de bezetter); alleen verkoop en handel was nu verboden. 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

MMaimonides.jpg (15775 Byte)
Maimonides
(Rambam, 1135-1204)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[17] Hier verwijst Maimonides impliciet naar heremieten die de wildernis verkiezen boven de decadentie van de steden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[18] Nergens spoort de Tora bijvoorbeeld tot een extreme vorm van ascese aan.


Excurs - Visie van Maimonides op aanscherping van Tora-regels


De Joodse filosoof Maimonides heeft evenals onze midrasj hier in Avot de-Rabbi Nathan gewaarschuwd tegen onnodige verzwaring van Tora-voorschriften. Met name in vrome kring was het in zijn tijd niet ongebruikelijk om de wet met een extra omheining te omgeven. In dit verband gebruikt hij in plaats van het concept sejag la-tora (omheining rond de Tora) ook het concept lifniem mi-sjoerat ha-dien (binnen de grenzen van de wet). Op basis van dit laatste concept scherpten de chasidiem de geboden en verboden van de Tora voor zichzelf aan. Zij hadden hiermee een speciale bedoeling: zelfbescherming tegen hun eigen zwakheden. Daarom hielden zij zich niet aan de alom geprezen middenkoers maar neigden zij bij het nakomen van geboden en verboden tot extreem zelfbeperkend gedrag. Maimonides signaleert het gevaar van zo'n tot ascese neigende houding voor de gewone gemeenschap. Vanwege de verwantschap met het midrasj-thema hier in Avot-de Rabbi Nathan, citeren wij enkele opmerkingen die Maimonides dienaangaande in zijn commentaar in zijn Sjemona Perakiem ('Acht Hoofdstukken') maakte. Dit werkje vormt een filosofische en inleidende verhandeling op het commentaar van Maiomonides bij Spreuken der Vaderen.

 


Het gevaar van overdrijving en

onzuivere motieven tot vroomheid

Maimonides, Sjemona Perakiem:

IV, 7: Om wille hiervan (dat wil zeggen: ter correctie van het gedrag) waren de chasidiem niet gewoon om hun ziel overeenkomstig zijn gesteldheid onveranderd een uitgebalanceerde middenkoers te laten varen, maar zij weken een beetje af naar een teveel of te weinig; dit bij wijze van omheining en bewaking. Dat betekent bijvoorbeeld dat ze een beetje afweken van terughoudendheid (voorzichtigheid) in de richting van een gebrek aan lustgevoelens (frigiditeit), en een beetje van moed in de richting van waaghalzerij, en een beetje van goedhartigheid in de richting van een teveel aan goedheid [en een beetje van ernstigheid in de richting van mooidoenerij], en een beetje van bescheidenheid in de richting van (overdreven) nederigheid (van geest) en zo met andere eigenschappen; deze zaak duiden zij aan met de term 'lifniem mi-sjoerat ha-dien' ('binnen de grenzen van de wet').

IV, 8: Wat echter sommigen van de chasidiem bij tijd en wijle doen, namelijk wanneer ze naar één van beide uitersten neigen - zoals vasten, het tijdens de nachtelijke uren opstaan,[14] het niet eten van vlees en drinken van wijn, het zich verre houden van vrouwen, het dragen van wollen en harige kleding,[15] het wonen in de bergen, het dwalen door wildernissen - dan doen ze dergelijke dingen alleen bij wijze van medische behandeling[16], zoals wij (hierboven) hebben vermeld; ze doen het eveneens met het oog op de degeneratie van mensen in grote steden.[17] Wanneer ze zien dat ook zij door de nabije omgang met hen aangetast raken, wanneer ze hun (slechte) daden zien, zodat ze gaan vrezen dat hun eigen goede eigenschappen degenereren door omgang met hen, dan vluchten ze daarom van hen weg naar woestijnen en plekken waar zich geen slecht mens bevindt; dit overeenkomstig het woord van de profeet Jeremia, vrede zij met hem: 'Mocht iemand me toch in de woestijn een nachthut voor reizigers verschaffen, dan zou ik mijn volk verlaten en van hen weggaan, want het zijn allemaal echtbrekers, een samenscholing van bedriegers' (Jer. 9:1).

Wanneer nu dwazen deze chasidiem dergelijke daden zien verrichten, niet wetende wat hun bedoelingen zijn, dan denken ze dat hun daden (op zich) goed zijn en richten (ook) zij zich daarop in de veronderstelling net als hen (de vromen) te worden; dan kastijden ze hun lichaam met allerlei soorten van kastijding en denken zich daarmee voortreffelijkheden en goede eigenschappen te verwerven en daarmee goed te doen; tevens denken ze dat daardoor de mens nader tot God komt, alsof God het lichaam zou haten en dit zou willen vernietigen en te gronde doen gaan! Ze beseffen echter niet dat dergelijke acties slecht zijn en dat dit resulteert in een of andere onvolkomenheid van de ziel.

IV, 10: Deze perfecte Tora, die ons vervolmaakt, vermeldt zoiets niet[18] - zoals iemand die haar (goed) kende over haar getuigd heeft: 'De Tora van de Eeuwige is volmaakt, ze herstelt de ziel; het getuigenis van de Eeuwige is betrouwbaar, de simpele wijs makend' (Ps. 19:9). Integendeel, de Tora is erop gericht dat de mens zich natuurlijk gedraagt en de (gematigde) middenkoers volgt; hij moet in afgewogen (bescheiden) mate eten van wat hij eten mag, in afgewogen mate drinken wat hij drinken mag, seksuele gemeenschap genieten (op de wijze en) in de bescheiden mate die hem is toegestaan, hij zal in bevolkte gebieden wonen in rechtschapenheid en betrouwbaarheid; het is (dus) niet zo dat hij in onherbergzame gebieden (woestijnen) of in de bergen moet wonen, en evenmin zal hij wollen of harige kleding dragen, ook moet hij zijn lichaam niet afmatten en kastijden. De Tora waarschuwt daarvoor in overeenstemming met wat de traditie ons vertelt ten aanzien van de Nazireeër; daarover is gezegd: 'En hij (de priester) zal verzoening doen, omdat hij een overtreding begaan heeft tegen de ziel' (Num. 6:11). De rabbijnen, zij zijn ten goede vermeld, vragen: 'Tegen welke ziel heeft hij dan een overtreding begaan? Omdat hij zichzelf onthouden heeft van wijn. Is dit niet een redenering van licht naar zwaar? Indien immers iemand die zichzelf wijn ontzegd heeft al verzoening behoeft, hoeveel te meer dan iemand die zichzelf alle genoegens ontzegt?'[19]


Uitleg:

Uitleg bij Sjemona Perakiem IV, 7. In de praktijk blijkt dat extreme nadruk op een bepaalde deugd, in afwijking van de middenkoers, soms noodzakelijk kan zijn. En wel om een hardnekkige neiging in de richting van een 'ingebakken' ondeugd  tegen te gaan. Het is als iemand die met de ogen dicht over een streep moet lopen en van zichzelf weet dat hij voortdurend naar rechts neigt. Wanneer hij constant iets naar links afbuigt, komt hij uiteindelijk toch precies weer op de streep uit. Overdrijven van een deugd mag dus, indien je daarmee een therapeutisch doel beoogt.

Vooral de chasidiem, de vromen, passen het concept 'binnen de grenzen van de wet' (lífniem mi-sjoerat ha-dien) op zichzelf toe. Overdrijving en aanscherping van de wet zou je met de Wijzen ook 'dèrèch ha chasidiem' - de weg van de chasidiem - kunnen noemen. De vromen leggen zichzelf soms extra restricties op en stellen extra eisen aan zichzelf, meer dan de gematigde regels van de Tora verlangen. Ze doen dit (als het goed is) uitsluitend omdat zij de zwakten van het  menselijke hart in zichzelf herkennen en zichzelf willen corrigeren. Het rabbijnse concept 'binnen de grenzen van de wet' (verwant aan het het concept sejag la-Tora - omheining rond de Tora) gebiedt dat men zich niet strikt aan de letter van de wet houdt, maar extra afstand houdt tot de 'ruime' grenzen die de Tora aangeeft. Het punt van wat verboden en verwerpelijk is, is dan sneller bereikt. Zo beredeneerd laat een vrome, die dit principe wil toepassen, bijvoorbeeld de grens van wat als hoogmoed geldt al beginnen waar anderen een gedragswijze nog als normaal beoordelen. Angst voor arrogantie leidt dan tot  buitengewone deemoed en bescheidenheid.   

Uitleg bij IV,8. Een handelwijze overeenkomstig het concept 'binnen de grenzen van de wet', zoals extreme bescheidenheid, mag geen eigen leven gaan leiden. Het principe van overdrijving mag uitsluitend worden toegepast opdat daarmee verkeerd gedrag wordt gecorrigeerd. Maimonides waarschuwt tegen het gevaar dat mensen uit dweperij de weg van de chasidiem gaan volgen, omdat ze geloven dat aanscherping van de geboden en ascese de mens op een hoger niveau brengen. Overdrijving zou iemand verheffen boven het niveau van de gewone gelovige man of vrouw die zich aan de regels van de Tora houdt.
Zulke vroomheid is vals en brengt iemand tot verborgen hoogmoed. Een echte chasied legt zichzelf alleen maar extra beperkingen op en legt de Tora alleen maar extra streng uit, omdat hij zich bewust is van zijn zwakten en omdat hij zichzelf wil corrigeren. Hij hoopt niet beter te worden dan een ander, maar hoogstens even goed; in ieder geval niet slechter. Wie toch de weg van de chasidiem kiest omdat hij beter dan gewoon goed wil zijn, is even dwaas als een gezond mens die onnodig medicijnen neemt om nog gezonder te worden.

Uitleg bij IV,10. De Tora geeft altijd de hoogste norm weer. De betrekkelijk milde eisen van de Tora representeren de ideale middenkoers. Een onnodige verzwaring van de geboden is afkeurenswaardig, omdat de geboden, zoals de Tora ze voorschrijft, al het hoogst bereikbare zedelijke niveau vertegenwoordigen. Deze zienswijze verklaart de rabbijnse weerzin tegen radicalisme en extreme vormen van ascese. Maimonides kan in zijn afkeer van onnodige wereldverzaking steunen op de midrasj, er daarbij op wijzend hoe ook de Tora terughoudendheid tegenover onnodige onthouding bepleit. Hij illustreert zijn standpunt met een concreet voorbeeld uit de Tora. Aan het eind van zijn onthoudingsperiode liet de Nazireeër een priester een zoenoffer brengen op het altaar.Verwonderd vragen de rabbijnen zich af, wat dan wel de overtreding en tekortkoming is, dat zo’n zoenoffer noodzakelijk was. Uit liefde voor God heeft de Nazireeër zichzelf alleen maar  wijn ontzegd! Toch is hij daardoor schuldig, want hij heeft onnodig het door God geschapen lichaam tekort gedaan. Hij heeft geweigerd te genieten van wat hij in bescheiden mate genieten mocht. In zijn pleidooi voor matiging en terughoudendheid in ascese kan Maimonides zich dus gesteund door de Tora weten. 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Sterc.gif (5478 Byte)

 

 

 

 

 

[14] Verwijst naar studie tijdens de nachtelijke uren.

[15] Kleding die kriebelt en schuurt om zichzelf te kastijden.

[16] Mensen die zich zelf kastijden om hun 'zieke' ziel die tot overtreding neigt te corrigeren, zoals een zieke een medicijn gebruikt waarvan de geaardheid zodanig is dat het de disbalans in lichamelijke processen bestrijdt.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[19] Vgl. Babylonische Talmoed, Ta'aniet 11a.
Zie in verband met deze teksten van Maimonides M. van Loopik, Het Juiste Midden, Maimonides: arts rechtsgeleerde, filosoof, Amsterdam 2007, p. 89 vv.

 

 


©  2012, dr. Marcus van Loopik, Hilversum

 

 

Ga naar volgende pagina van Avot de-Rabbi Nathan: (3) Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

Ga terug naar vorige pagina van Avot de-Rabbi Nathan (1):  Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

Ga terug naar het begin en het overzicht van de cursus:  Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

Voor reacties en feedback:  m.loopik50@upcmail.nl Basisknopkl.jpg (825 Byte)